Veelgestelde vragen over proefdieren
Op deze pagina beantwoorden we de meestgestelde vragen over onderzoek met proefdieren.
Wat is een proefdier?
Een proefdier is een dier dat wordt gefokt en/of gebruikt om proeven mee te doen. Hieronder vallen ook gefokte dieren die uiteindelijk niet gebruikt worden in experimenten.
In Nederland onderscheiden we vier typen proefdieren. In 2019 was de verdeling als volgt:
- Gewone gewervelde dieren die speciaal gefokt zijn (70,9%)
- Genetisch gemodificeerde dieren (19%)
- Dieren die in het wild leven en bestudeerd worden in hun eigen omgeving (8,7%)
- Dieren die in het wild leven maar onderzocht worden in het laboratorium (1,4%)
Wat is een dierproef?
Een dierproef omvat alle handelingen met en dier in het kader van een experiment of training waarbij de dieren ongerief ondervinden. Ongerief is de wettelijke term voor hoeveel last dieren hebben van een proef. Denk hierbij aan pijn, maar ook stress, alleen zijn, angst en ziekte.
Waarom zijn dierproeven nodig?
We gebruiken dierproeven om meer te weten te komen over de gezondheid van mens en dier. Ze helpen ons om wetenschappelijke vragen te beantwoorden over onder andere:
- De werking en ontwikkeling van het lichaam
- Het gedrag van dieren en mensen
- De ontwikkeling van ziektes
- De werking, dosering en veiligheid van medicijnen
Proefdieren worden alleen gebruikt wanneer er geen andere manier is om deze informatie te verkrijgen.
Voor welke doeleinden gebruikt Universiteit Leiden proefdieren?
Bij de Universiteit Leiden gebruiken we proefdieren om wetenschappelijke vragen te beantwoorden op het gebied van biomedisch en biologisch onderzoek. Er zijn twee centrale onderzoekslijnen waarbij we gebruik maken van proefdieren:
Lees meer over het onderzoek met proefdieren onder het tabblad Onderzoek met Proefdieren
Op welke manier probeert Universiteit Leiden ervoor te zorgen dat dierproeven zo diervriendelijk mogelijk worden uitgevoerd?
- Bij de Universiteit Leiden werken dierverzorgers en onderzoekers met specialistische kennis van proefdieren. Zij zorgen elke dag voor de dieren en houden hun welzijn nauwlettend in de gaten. De dieren zijn gehuisvest volgens specifieke richtlijnen. Waar mogelijk investeren we in meer ruimte, bijvoorbeeld door grote volières waar zebravinken kunnen vliegen en kooien waar muizen en ratten genoeg ruimte hebben voor hun nesten.
- Dieren in experimenten worden nog strikter in de gaten gehouden. Er zijn dan bijvoorbeeld afspraken over het maximale ongerief. Op die manier kunnen we borgen dat de dieren niet meer lijden dan noodzakelijk.
- Als een dier ziek is, is een dierenarts beschikbaar om het dier te onderzoeken en advies te geven over behandelingen.
Hoe wordt bepaald welk dier nodig is voor een bepaalde studie?
We kiezen het dier dat het meest geschikt is om een wetenschappelijke vraag te beantwoorden. Soms is dat een zebravis, soms een muis. Belangrijk daarbij is dat het experiment de situatie die we willen onderzoeken zo goed mogelijk nabootst, denk aan een humane ziekte of een situatie met dieren in het wild.
Wanneer mag je een dierproef doen?
Dierproeven doen we niet zomaar, er is een strenge wetgeving voor. Universiteit Leiden heeft een vergunning voor het uitvoeren van dierproeven. Daarnaast heeft de wetenschapper een persoonlijk certificaat moeten halen om een dierproef te ontwerpen. Het experiment is onderdeel van een specifieke projectvergunning, die wordt aangevraagd bij de vergunningverlenende instantie: de Centrale Commissie Dierproeven (CCD).
Alle analisten en onderzoekers die handelingen met dieren doen, moeten getraind zijn en ze moeten hun handelingen laten aftekenen door een educatie- en trainingsmedewerker. Pas als het experiment helemaal is uitgeschreven en goedgekeurd door de Instantie voor Dierenwelzijn Leiden (IvD Leiden), mag de dierproef starten. Dit traject voor het aanvragen van een dierproef duurt gemiddeld vier weken.
Kan/mag iedereen werken met proefdieren?
Nee, niet iedereen mag zomaar met proefdieren werken. Dit is opgenomen in de Wet op Dierproeven. Voor het werken met proefdieren zijn er grofweg drie niveaus.
- Voor het verzorgen van proefdieren is er de MBO-opleiding Dierverzorging.
- Daarnaast is er de HBO-opleiding tot biotechnicus. Dit zijn mensen die gespecialiseerd zijn in het uitvoeren van complexe handelingen met dieren zoals operaties en injecties.
- Na het behalen van een specifieke master met aandacht voor fysiologie en anatomie kun je de cursus Proefdierkunde volgen, waar je een experiment leert ontwerpen. Hierbij ontvang je het art. 9 certificaat. Met de master en dit certificaat kun je een projectvergunning aanvragen voor dierexperimenten.
Onder het tabblad Onderwijs en Training kun je meer lezen over onderwijs en training voor het werken met proefdieren.
Zijn er alternatieven voor dierproeven?
Er zijn verschillende alternatieven voor dierproeven, hier noemen we een aantal voorbeelden:
- In vitro-testen: Dit zijn testen die buiten het lichaam worden uitgevoerd, in reageerbuizen of petrischalen en met behulp van cellen, weefsels of organen van dieren of mensen. In Nederland wordt het doden van dieren voor organen als dierproef beschouwd en daarom vallen sommige in vitro-experimenten toch onder de noemer dierproef.
- In silico-modellering: Dit omvat het gebruik van computersimulaties en wiskundige modellen om de interacties tussen chemische stoffen en biologische systemen te voorspellen. In Leiden hebben we op dit gebied veel expertise.
Lees bijvoorbeeld over het onderzoek van hoogleraar Gerard van Westen – ‘Ons model voorspelt wat kandidaat-medicijnen doen in je lijf’.
Of dat van farmacologen hoogleraar Liesbeth Lange en postdoc Frédérique Kok – Wiskundig model voorspelt de medicijnconcentratie in de hersenen.
- Het gebruik van menselijke vrijwilligers of gekweekte menselijke cellen.
Een onderwerp dat veel in het nieuws is, is micro-dosing. Hierbij krijgen gezonde vrijwilligers hele kleine hoeveelheden van nieuwe medicijnen toegediend om de werking te bepalen.
Een voorbeeld is het onderzoek van de groep van Christine Mummery van het LUMC. Deze onderzoekers gebruiken menselijke stamcellen om organen en ziektes na te bootsen en waar we uiteindelijk behandelingen mee kunnen testen.
- Epidemiologische studies: Dit zijn onderzoeken die gegevens van grote groepen mensen gebruiken om de effecten van blootstelling aan stoffen te beoordelen.
- Hergebruik van bestaande gegevens: Hierbij worden gegevens uit eerdere onderzoeken gebruikt om nieuwe inzichten te verkrijgen.
- Organ-on-a-chip-technologie: Hierbij worden micro-engineering en biotechnologie gebruikt om geavanceerde microsystemen te ontwikkelen die menselijke organen nabootsen.
Lees bijvoorbeeld over het onderzoek van de groep van Alireza Mashaghi – Menselijke weefsels printen om geneesmiddelen te testen.
Waar staat TPI voor?
Nederland wil internationaal vooroplopen op het gebied van innovaties die dierproeven overbodig maken. Daarom stimuleert de Rijksoverheid het ontwikkelen en toepassen van methoden voor onderzoek zonder proefdieren. Dit gebeurt met het programma Transitie Proefdiervrije Innovatie (TPI). Lees verder over alternatieven op de website van TPI.
Hoe bevordert Universiteit Leiden het gebruik van alternatieven?
IvD Leiden bespreekt voorafgaand aan ieder project of de onderzoeksvragen ook zonder proefdieren beantwoord kunnen worden. De IvD communiceert actief over alternatieven of brengen mensen met vergelijkbare vragen samen om tot alternatieven te komen. Daarnaast zijn er ook experimenten met dieren waarbij het dier geen pijn of ongerief ervaart. In de gedragsbiologie is dit een alternatief dat we veel inzetten. Onderzoekers observeren dieren in hun natuurlijke omgeving of laten dieren experimentjes doen waarbij geen pijn of stress komt kijken. Ze observeren dan bijvoorbeeld hoe vissen vrijwillig een nieuwe omgeving verkennen.
Moet ik als student dieren gebruiken tijdens mijn opleiding?
Nee, in Leiden kun je alle opleidingen doen zonder gebruik te maken van dieren. Maar wanneer je tijdens een stage gaat werken met proefdieren, volg je als student eerst onderwijs over proefdieren. Dit vinden we belangrijk omdat je dan niet alleen leert hoe je praktisch met dieren omgaat, maar ook hoe je dat op een verantwoorde manier doet.
Worden er ook proefdieren ingezet voor onderwijs en scholing?
Tijdens onze bachelor- en masteropleidingen worden in principe geen proefdieren ingezet. We gebruiken wel proefdieren om studenten en medewerkers te trainen die bijvoorbeeld in hun stage, onderzoek of werk met proefdieren in aanraking komen. Iedereen die met proefdieren werkt, moet bedreven zijn en dus ook getraind worden. Voor deze trainingen worden proefdieren gebruikt. Dit zijn bij voorkeur dieren die over zijn uit de fok. Zo kunnen deze dieren toch nuttig ingezet worden en is het niet nodig hier nieuwe dieren voor te gebruiken.
Welke soorten proefdieren worden er gebruikt binnen Universiteit Leiden?
We werken voornamelijk met vissen en muizen. Daarnaast gebruiken we ook ratten, vogels en koppotigen (inktvissen).
Meer informatie op de pagina Feiten en cijfers.
Hoeveel dieren worden er gebruikt binnen Universiteit Leiden?
Hoeveel en welke dieren we precies gebruiken, hangt af van de onderzoeksvragen die we op dat moment proberen te beantwoorden. Een gemiddeld getal is daarom niet zo veelzeggend voor Universiteit Leiden. De aantallen verschillen sterk per jaar. Onder het tabblad Feiten & Cijfers kun je van de afgelopen paar jaar zien hoeveel dieren en welke soorten er nodig waren voor het onderzoek.
Waar komen proefdieren vandaan?
De meeste dieren die we gebruiken, worden hier speciaal voor gefokt. Sommige laboratoria fokken de proefdieren zelf. Andere kopen ze bij gespecialiseerde fokbedrijven of verkrijgen de dieren via collega-onderzoekers. Soms gebruiken we in Leiden niet speciaal gefokte dieren, maar bijvoorbeeld dieren uit het wild. Dit mag alleen als we een specifiek onderzoek doen naar wilde dieren: bijvoorbeeld het migratiegedrag van vissen.
Wanneer spreken we van een dierproef?
Bij een dierproef is er sprake van een wetenschappelijke vraag (voor onderzoek of onderwijs) die beantwoord wordt met behulp van een dier. Het dier ervaart daarbij ongerief dat gelijk is aan of erger is dan het inbrengen van een naald. Dieren worden tijdens een dierproef beschermd door de wet op dierproeven. Het gaat hierbij om alle gewervelde dieren vanaf een bepaald levensstadium, zoals vastgelegd in de wet.
Wat gebeurt er tijdens een dierproef?
Dat hangt af van de onderzoeksvraag. Het varieert van een injectie of operatie, tot meedoen aan een gedragstest. De meeste proefdieren worden gedood aan het eind van een experiment.
Lees ook de verhalen over onderzoek dat we met proefdieren doen.
Wat is culture of care?
De culture of care is een cultuur waarin we samen verantwoordelijk zijn voor de best mogelijke zorg en behandeling van onze proefdieren. We verzorgen alle dieren die gebruikt worden in een dierproef zo goed mogelijk en we streven ernaar hen zo min mogelijk ongerief te geven. Daarbij is er voor alle collega’s ruimte om te praten over het werk, om zorgen te uiten en om steeds na te denken over hoe we ons onderzoek met dieren verder kunnen verbeteren. Meer hierover lees je in op de pagina: Verantwoord onderzoek met dieren.
Wat gebeurt er met een dier na een experiment?
De meeste dieren worden na een dierproef gedood. Dit hangt af van de vraag die de onderzoeker wil beantwoorden en wat hij daarvoor nodig heeft. Als hij organen nodig heeft, kan een dier vaak niet blijven leven. Dit is anders als er bijvoorbeeld alleen bloed nodig was. Deze dieren worden niet gedood en worden opnieuw gebruikt in een andere studie, of kunnen in een enkel geval opgaan voor adoptie.
Dode dieren kunnen vaak nog wel worden ingezet voor onderwijs. Studenten gebruiken ze voor het bestuderen van de anatomie.
Is het mogelijk een (voormalig) proefdier te adopteren?
In een enkel geval zijn onze dieren te adopteren omdat ze niet meer nodig zijn na een dierproef of inzetbaar in een volgende dierproef. In Leiden komen de zebravinken hiervoor soms in aanmerking. De meeste knaagdieren en vissen zijn genetisch gemodificeerd en kunnen daardoor niet geadopteerd worden. Bij adoptie worden alle dieren gezien door de dierenarts en vergewissen we ons ervan dat de nieuwe eigenaar voldoende kennis en aandacht heeft om goed voor deze ex-proefdieren te zorgen.
Voor vragen over het adopteren van proefdieren, kun je contact opnemen met IvD Leiden.
Wat is een fokoverschot?
Onder een fokoverschot vallen alle dieren die wel gefokt zijn voor de wetenschap maar uiteindelijk niet gebruikt zijn in een dierproef. Na het fokken zijn niet alle dieren geschikt voor onderzoek, omdat ze bijvoorbeeld niet de juiste genetische kenmerken of geslacht hebben voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag.
Hoe groot is het fokoverschot bij Universiteit Leiden?
Dat verschilt per jaar. Je vind deze cijfers terug op de pagina Feiten & cijfers.
Wat gebeurt er met het fokoverschot bij de Universiteit Leiden?
- Een deel van het fokoverschot wordt gebruikt voor onderwijs en training.
- De rest van de dieren wordt gedood. Veel van onze dieren zijn genetisch gemodificeerd, bijvoorbeeld om een specifieke ziekte na te bootsen. Daardoor is terugplaatsing in de natuur of adoptie niet mogelijk.
Wat betekent genetisch gemodificeerd?
Bij genetische modificatie zijn de eigenschappen van een plant, dier of micro-organisme aangepast. Dit kan bijvoorbeeld door een stukje DNA van het ene organisme in het andere te plaatsen. Dieren die dit hebben ondergaan noemen we genetisch gemodificeerde organismen (GGO's).
Wat is een donordier?
Donordieren zijn dieren die gedood worden zodat we hun cellen kunnen gebruiken in andere dieren. Voor het beantwoorden van een wetenschappelijke vraag is het soms nodig om een orgaan of cellen van een dier over te brengen naar een ander dier. Denk hierbij aan beenmergtransplantaties in het onderzoek naar het immuunsysteem. We onderzoeken of we zo het ziekteverloop kunnen beïnvloeden. Het doden van een donordier wordt in Nederland beschouwd als dierproef. In de rest van Europa wordt het doden van dieren voor cellen of de organen niet beschouwd als dierproef.