
Reinout Vriesendorp neemt afscheid: ‘Ik beschouw mijzelf als hoogleraar met de nadruk op leraar’
Afscheidscollege
Reinout Vriesendorp werkte sinds 2016, naast zijn partnerschap bij De Brauw Blackstone Westbroek, als hoogleraar Insolventierecht. Negen jaar lang bevorderde hij multidisciplinaire samenwerking, internationalisering en hoogwaardig onderwijs. 9 mei houdt hij zijn afscheidscollege na afloop van het 3e internationale CERIL-congres.

Waarom koos je ervoor om na ruim twintig jaar hoogleraar te zijn in Tilburg over te stappen naar Leiden?
In 2015 sprak ik bij toeval met Jan Adriaanse tijdens een congres in Wenen. Ik wist dat men in Leiden op zoek was naar een opvolger voor Bob Wessels die met emeritaat ging. Jan vroeg of ik misschien een geschikte kandidaat kende. Toen hij het profiel beschreef, viel het me op hoe goed dat aansloot bij mijn eigen achtergrond. Uiteindelijk vroeg hij ook of de aanstelling niets voor mij was.
Die vraag zette me aan het denken, en na dat weekend merkte ik dat ik wel serieuze belangstelling had. De combinatie van juridische en economische aspecten in het profiel sprak me erg aan. In Tilburg werd toen al samengewerkt tussen de juridische en de economische faculteit, maar dat waren op het terrein van het insolventierecht twee gescheiden faculteiten. In Leiden daarentegen werk ik met mijn dubbelaanstelling bij de afdelingen Financieel & Ondernemingsrecht en Bedrijfswetenschappen letterlijk op dezelfde gang, wat de samenwerking veel intensiever maakt. Juist dat aspect vond ik bijzonder aantrekkelijk.
Terugkijkend op je wetenschappelijke carrière in Leiden. Waar ben je dan het meest trots op?
De afgelopen jaren ben ik op onderzoeksgebied betrokken geweest bij een aantal mooie onderzoeken. Een voorbeeld daarvan is het onderzoek naar de financiering van curatoren met ‘lege boedels’ dat ik samen met Jessie Pool, Harold Koster en Peter van der Zwan in opdracht van het WODC deed. De discussie over de lege boedels speelt al zo’n vijftig jaar en dankzij een multidisciplinaire aanpak hebben we dat probleem beter in kaart weten te brengen. Uiteindelijk is dat ook aangeboden aan de Tweede Kamer begin dit jaar.
Ik ben trots op de samenwerking met collega’s, maar zeker ook met andere faculteiten en disciplines. Steeds opnieuw die verbinding zoeken, vind ik essentieel. Die samenwerking is niet alleen binnen Nederland van belang, maar ook op internationaal niveau. Elk land heeft te maken met schuldenproblematiek, en elk land gaat daar op een andere manier mee om. Ik heb altijd veel geleerd van het bestuderen van andere rechtsstelsels en het spreken met collega’s uit verschillende landen.
Een mooi voorbeeld van die internationale samenwerking is de oprichting van CERIL (Conference on European Restructuring and Insolvency Law) in 2016 met inmiddels ruim 100 eminente insolventierechtdeskundigen (advocaten, academici en rechters) uit heel Europa. Mede opgericht door onder meer mijn voorganger Bob Wessels heeft deze onafhankelijke denktank op 8 en 9 mei haar derde internationale conferentie in het Academiegebouw.
Als hoogleraar is het belangrijk om je tijd te balanceren tussen onderwijs en onderzoek. Waar lag voor jou de focus?
Er wordt vaak gesproken over onderwijslast en onderzoeksruimte. Ik beschouw mezelf in de eerste plaats als hoogleraar en daar zit niet voor niets het woord ‘leraar’ in. Hoewel ik heb mogen bijdragen aan waardevol onderzoek, lag mijn focus altijd op het onderwijs.
Voor mij draait onderwijs om het meester-gezelprincipe: ik geef het voorbeeld – en dat is heus niet altijd het perfecte voorbeeld – maar studenten kiezen eruit wat voor hen waardevol is. Het is ontzettend waardevol om studenten te zien groeien gedurende hun studie. Studeren is immers meer dan alleen colleges volgen en tentamens maken; het is ook een proces van volwassen worden. Dat je als docent daarin een rol mag spelen, vind ik iets heel bijzonders.
Hoe ziet de toekomst eruit?
Er staat nog genoeg op de planning. Al geruime tijd ben ik raadsheer-plaatsvervanger bij het Gerechtshof Amsterdam, en dat wil ik de komende jaren zeker blijven doen. Daarnaast ben ik voorzitter van CERIL en blijf ik actief binnen de adviescommissie licentiezaken van de KNVB. Ik zie het emeritaat niet als een zwart gat, want dat is het volgens mij ook niet. Er is een tijd van komen en gaan, en nu is het aan anderen om het onderzoek en onderwijs voort te zetten. Als het goed is, hoef ik dan straks wat minder vaak ’s ochtends vroeg de wekker te zetten.
Wat ga je het meest missen aan het werk in de academische wereld en op de faculteit?
Op mijn 34ste werd ik hoogleraar in Tilburg, Inmiddels ben ik dat bijna de helft van mijn leven geweest. Hoewel het nog als de dag van gisteren voelt, is er ondertussen veel veranderd. Wat altijd is gebleven, is mijn plezier in het contact met studenten. Het werken met jonge mensen houdt mij zelf ook jong. Wellicht ga ik dat contact straks wel missen. Gelukkig heb ik zelf kinderen en kleinkinderen, dus helemaal zal het niet verdwijnen. Toch wil ik op de een of andere manier in gesprek blijven met jonge mensen en dat contact blijven onderhouden.
Bovenstaande foto is gemaakt na het laatste reguliere college van Reinout Vriesendorp met studenten van het vak Insolventierecht.