Universiteit Leiden

nl en

Natuurwetenschappelijk Gezelschap Leiden

Bijzondere leden

Het Natuurwetenschappelijk Gezelschap Leiden (NGL) kent een lange en rijke historie. Een aantal belangrijke natuurwetenschappers hebben hier ook aan deelgenomen.

In onderstaand overzicht wordt er een greep gedaan uit een grote groep bijzondere leden die een belangrijke rol hebben gespeeld in verschillende natuurwetenschappelijke onderzoeken. Klik op hun naam voor meer informatie over hun wetenschappelijke achtergrond. 

Ledenlijst

Arkel, Anton Eduard van
Boogaard, Johannes Adrianus
Crommelin, Claude August
Einthoven, Willem
Kamerlingh Onnes, Heike
Lorentz, Hendrik Antoon
Lugtenburg, Johan
Snellen, Herman
Rauwenhoff, Nicolaas Wilhelm Pieter
Rijke, Pieter Leonard
Selenka, Emil
Zaaijer, Teunis
Vollenhove, Samuel Constant Snellen van
Waals, Johannes Diderik van der

Anton Eduard van Arkel

Anton Eduard van Arkel

Van Arkel (1893-1976) studeerde Geneeskunde te Leiden en later in Utrecht. In 1920 werd hij benoemd tot assistent hoogleraar in de farmacologie te Leiden. In 1934 werd hij benoemd tot hoogleraar in de Anorganische en Fysische chemie welke hij vervulde tot zijn emeritaat in 1964. Van Arkel streefde naar het ordenen en begrijpen van ingewikkelde verschijnselpatronen van de anorganische chemie met behulp van fysische begrippen. Tijdens zijn loopbaan werkte hij een methode uit voor de bereiding van zeer zuiver wolfraam, deze methode werd algemeen bekend als de Van Arkel-methode. In 1964 kreeg van Arkel als eerste in de geschiedenis het erelidmaatschap van het Chemisch Dispuut Leiden toebedeeld voor zijn inzet voor de scheikunde-studenten in zijn tijd als staflid en professor aan de Universiteit Leiden.

Johannes Adrianus Boogaard

Boogaard (1823-1877), studeerde Geneeskunde te Leiden. In 1842 werd hij met hoogste lof tot doctor in de Geneeskunde bevorderd. Hij had een grote voorliefde voor ontleedkunde en microscopisch onderzoek. In de jaren daarna beoefende hij zijn vak in Berlijn, Praag, Wenen, Leipzig, Dresden, Londen en Parijs. In 1850 werd hij benoemd tot doctor in de Heelkunde te Leiden en werd prosector bij het ontleedkundig onderwijs. In 1863 werd hij benoemd tot hoogleraar en conservator der anatomische verzamelingen. In 1866 werd Boogaard buitengewoon hoogleraar en tevens directeur der anatomische verzamelingen. Hiernaast was hij mederedacteur van het Nederlands tijdschrift voor Geneeskunde, lid van het Comité van redactie en lid der commissie voor Statistiek van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunde. Daarnaast was hij ook betrokken bij vele maatschappelijke organisaties in Leiden.

Claude August Crommelin

Claude August Crommelin

Crommelin (1878-1965) ging na het behalen van zijn natuurkundediploma werken in het natuurkundig laboratorium (huidige Kamerlingh Onnes Laboratorium), onder leiding van prof. H. Kamerlingh Onnes. In 1910 promoveerde hij en in 1924 werd hij adjunct-directeur van het lab. In 1925 werd hij tevens hoogleraar in de proefondervindende Natuurkunde en Instrumentenmakerskunst. Crommelin heeft de ontwikkeling van het lab van zeer nabij meegemaakt, hetgeen ondermeer blijkt uit artikelen die hij schreef voor het gedenkboek dat in 1922 ter gelegenheid van zijn veertigjarig professoraat aan prof. Kamerlingh Onnes werd aangeboden. In 1938 werd Crommelin benoemd tot directeur van de Leidse Instrumentenmakersschool. Naast zijn wetenschappelijk werk schreef Crommelin ook ruim 50 artikels over de geschiedenis van de Natuurkunde. Dit leidde tot de oprichting van het Natuurwetenschappelijk Museum, wat hij samen deed met prof. C.J. van der Klaauw en waar hij tot 1949 directeur van was.

Willem Einthoven

Willem Einthoven

Einthoven (1860-1927) werd geboren in Nederlands-Indië, maar studeerde later Geneeskunde in Utrecht met een sterke interesse voor Natuurkunde en Oogheelkunde. Zijn leermeesters waren C.H.D Buys Ballot, W. Koster, F.C. Donders en oogarts H. Snellen. In 1880 richtte hij de Utrechtsche Studenten Roeivereeniging Triton op en in 1885 promoveerde hij cum laude op zijn proefschrift over Stereoscopie door kleurverschil. In 1886 werd hij tot arts bevorderd te Amsterdam. Een jaar later werd hij benoemd tot hoogleraar in de Fysiologie en Histologie aan de Rijksuniversiteit Leiden. Einthoven is vooral bekend als uitvinder van de snaargalvanometer, waarmee hij praktisch bruikbare electrocardiogrammen (ECG) kon vervaardigen. Hij ontwikkelde ook een terminologie voor het interpreteren ervan en kreeg in 1924 de Nobelprijs voor de Geneeskunde.

Heike Kamerlingh Onnes

Heike Kamerlingh Onnes

Kamerlingh Onnes (1853-1926), studeerde Wis- en Natuurkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 1876 behaalde hij zijn doctoraat en in 1878 werd hij assistent-directeur van de TU Delft. In 1882 werd hij hoogleraar in de Experimentele Natuurkunde aan de Universiteit Leiden. Kamerlingh Onnes moest voor deze plek concurreren met Wilhelm Röntgen. Onder meer door de inspanningen van zijn vriend Hendrik Lorentz, professor in Leiden in de Theoretische Natuurkunde, werd Kamerlingh Onnes uiteindelijk toch hoogleraar. Al op 30-jarige leeftijd werd hij verkozen tot lid van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen.In 1901 richtte hij de Leidse Instrumentenmakersschool op. Zijn onderzoek richtte zich op het controleren van de beweringen van Johannes van der Waals, die stelde dat ieder gas vloeibaar gemaakt kon worden, maar slechts onder de kritische temperatuur. Hiertoe wilde hij vloeibaar waterstof proberen te maken. “Door meten tot weten”, was de slagzin van zijn laboratorium.  In 1913 ontving hij de Nobelprijs voor de Natuurkunde voor zijn onderzoek naar de eigenschappen van materie bij lage temperaturen, hetgeen onder andere leidde tot de productie van vloeibaar helium. De instrumenten die hij voor zijn experimenten liet vervaardigen zijn nog steeds te bezichtigen in het Boerhaave Museum en de vloeibaar helium opstelling staat in het Kamerlingh Onnes Laboratorium in het Bio Science Park. Zijn student en opvolger als directeur van het lab, Willem Keesom, slaagde er in 1926 als eerste in helium in vaste toestand te brengen.

Hendrik Antoon Lorentz

Hendrik Antoon Lorentz

Lorentz (1853-1928), studeerde vanaf 1870 Wis-, Natuur- en Sterrenkunde te Leiden, onder meer met hoogleraren Pieter van Geer, Pieter Rijke en Frederik Kaiser. Hij promoveerde in 1875 en won de Nobelprijs voor de Natuurkunde in 1902. Hij ontving deze samen met Pieter Zeeman voor hun onderzoek naar de invloed van magnetisme op spectraallijnen: het Zeemaneffect.Lorentz deed vooral theoretisch onderzoek naar de elektromagnetische eigenschappen van materie: elektronentheorie. Hij kwam tot de veronderstelling dat de afmeting van voorwerpen beïnvloed wordt door hun snelheid en massa: de Lorentzcontractie. Ook nam hij aan dat lichtsnelheid de hoogst mogelijke snelheid is, hiermee legde hij de basis voor de speciale relativeitstheorie van Albert Einstein. Lorentz was de nestor onder de natuurkundigen. Einstein zag hem als zijn leermeester en vele theorieën zijn naar hem vernoemd (zoals de Lorentztransformatie, Lorentzkracht, Lorentz-Lorentz-formule en de Lorentzverdeling, etc.).  In 1878, op 24-jarige leeftijd, werd hij benoemd tot hoogleraar in de Theoretische Natuurkunde. Hij bleef de rest van zijn leven verbonden aan de Universiteit Leiden en heeft daardoor 25 promovendi onder zijn naam staan. Vanaf 1910 was hij organisator en voorzitter van de beroemde Solvayconferenties. Naast vele activiteiten binnen de natuurwetenschappen, was hij ook maatschappelijk zeer actief. Door zijn toedoen opende Leiden bijvoorbeeld in 1910 haar eerste openbare bibliotheek.

Johan Lugtenburg

Johan Lugtenburg

Emeritus hoogleraar chemie Johan Lugtenburg heeft een levenslange passie voor de chemie en de rol van scheikunde in ons dagelijks bestaan. De natuur is de leermeesteres van de kunst (natura artis magistra). Dit zijn de essentiële lichtprocessen van het leven en dit is zijn leidraad bij het onderzoek van ons zien en bij de fotosynthese. Prof. dr. Lugtenburg is een bijzonder lid van het Natuurwetenschappelijk Gezelschap Leiden en heeft een lange dienst als voorzitter vervuld. Hij verdient daarom de titel van ere-voorzitter van het gezelschap.

Herman Snellen

Herman Snellen

Snellen (1834-1908), was oogarts en hoogleraar Oogheelkunde, onder meer bekend van de Snellenkaart waarmee de visus bepaald kan worden. Snellen begon met studeren in 1851 en promoveerde in 1857. In 1877 werd hij hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht. Bijna alle oogheelkundigen in Nederland waren mede-arbeiders of assistenten en ook in het buitenlandwerd hij door velen gevolgd. In 1884 werd Snellen geneesheer-directeur van de oogheelkundige kliniek. Hij werd achtereenvolgens lid, erelid en corresponderend lid van een twaalftal Hollandse en Buitenlandse Genootschappen en verwierf het eredoctoraat van meerdere universiteiten en hogescholen. In 1895 werd hij benoemd tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw en tot officier in de Orde van Oranje Nassau.

Nicolaas Wilhelm Pieter Rauwenhoff

Nicolaas Wilhelm Pieter Rauwenhoff

Rauwenhoff (1826-1909) promoveerde in 1853 tot doctor in de Wis- en Natuurkunde met zijn onderzoek naar ‘de betrekking der groene plantendelen tot de zuurstof en het koolzuur des dampkring onder den invloed van het zonnelicht’.  Later werd hij lector in verschillende vakgebieden en in 1871 werd hij hoogleraar te Utrecht. Rauwenhoff werd naast zijn onderzoekswerk ook bekend door het schrijven van het levensloopverhaal van Carolus Linnaeus in 1874.

 

Pieter Leonard Rijke

Pieter Leonard Rijke

Rijke (1812-1899) studeerde Natuurwetenschappen aan de Rijksuniversiteit Leiden. In 1836 promoveerde hij, maar al voor het afronden daarvan werd hij benoemd tot hoogleraar in de Natuurkunde te Maastricht. Na het overlijden van zijn promotor werd hij hoogleraar in de Experimentele Natuurkunde te Leiden. Hij richtte een natuurkundig lab in (later het Kamerlingh Onnes Laboratorium) met een grote collectie wetenschappelijke instrumenten. Zijn bekendste studenten waren Hendrik Lorentz en Johannes Diderik van der Waals. In 1882 ging hij met emeritaat en werd hij opgevolgd door Heike Kamerlingh Onnes.

Emil Selenka

Emil Selenka

Selenka (1842-1902), was een Duits zoöloog, onder meer bekend om zijn onderzoek naar ongewervelden en mensapen en van de expedities die hij naar de tropen organiseerde. Hij studeerde natuurlijke historie en promoveerde in 1866 en werd in 1868 hoogleraar in de zoölogie en vergelijkende anatomie te Leiden. Onder zijn studenten bevonden zich de later bekend geworden biologen Ambrosius Hubrecht en Hugo de Vries.

Teunis Zaaijer

Teunis Zaaijer

Zaaijer (1837-1902) besloot na zijn opleiding als landmeter Geneeskunde te studeren te Leiden. In 1856 ontving hij zijn doctoraat in de Geneeskunde en later ook nog een doctoraat in de Gynaecologie en Chirurgie.  In 1863 werd hij benoemd tot tweede prosector anatomie aan het anatomisch kabinet te Leiden. In 1864 weigerde hij aanbiedingen van Universiteiten Groningen en Utrecht en in 1866 werd hij benoemd tot professor in de Anatomie. In 1870 werd hij tevens hoogleraar Anatomie en Forensische Geneeskunde. In 1881 werd hij lid van de gemeenteraad en curator van het Gymnasium Leiden. In 1874 nam de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen te Amsterdam hem als lid en in 1892 werd hij benoemd tot ridder met de Orde van de Nederlandse Leeuw.

Samuel Constant Snellen van Vollenhove

Samuel Constant Snellen van Vollenhove

Snellen van Vollenhove (1816-1880), was een jurist en entomoloog. In 1839 studeerde hij af en vestigde zich als jurist in Den Haag. Maar al snel wijdde hij zich volledig aan de natuurwetenschap. In 1854 werd de Nederlandse Entomologische Vereniging opgericht, waarvan hij voorzitter was. In 1854 werd hij conservator van het Nationaal Natuurhistorisch Museum te Leiden.

Johannes Diderik van der Waals

Johannes Diderik van der Waals

Van der Waals (1837-1923), begon zijn carriere als natuurkundedocent in Deventer en vervolgens in Den Haag. Later werd hij toegelaten tot Universiteit Leiden en naast zijn baan slaagde hij erin om vijf jaar later zijn docteraal examen te halen onder leiding van Pieter Rijke. In 1873 promoveerde hij na het indienen van zijn proefschrift waarin hij de veelgeprezen toestandsvergelijking formuleert. In 1877 werd Van der Waals eerste hoogleraar Natuurkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Twee jaar na zijn emeritaat, in 1910, verkreeg hij de Nobelprijs voor de Natuurkunde door zijn werk op het gebied van gassen en vloeistoffen. Zijn gelijknamige zoon (jr.) volgde hem op als hoogleraar theoretische fysica in Amsterdam. Van der Waals was lid van vele Genootschappen in binnen en buitenland.

Deze website maakt gebruik van cookies.  Meer informatie.