Joris Larik, nieuwe onderwijsdirecteur LUC: ‘Blijven groeien in kwaliteit’
Interview
Joris Larik is de nieuwe onderwijsdirecteur bij Leiden University College The Hague (LUC). Het komt op een mooi moment: hij is er precies tien jaar werkzaam. Na veel ervaringen en uitdagingen blikt hij nu vooruit. ‘Hoe blijven we vernieuwen?’
Hoe heb je de afgelopen tien jaar ervaren?
‘Het waren soms uitdagende jaren. Toen ik bij LUC begon, bestond FGGA nog niet. Binnen Campus Den Haag is sindsdien veel gebeurd: enorme groei, maar ook meerdere keren bezuinigingen, recentelijk nog. De grote uitdaging, vooral bij LUC is: hoe kun je excellent onderwijs blijven leveren en ook vernieuwen, met name in een uitdagende omgeving? Er is tegenwoordig een veel kritischere kijk op internationalisering. Je moet opnieuw uitleggen wat we doen en waarom dat belangrijk is.’
Je hebt verschillende rollen gehad, hoe kijk je daarop terug?
‘Ik heb altijd met veel plezier lesgegeven bij LUC, en ook bij Rechtsgeleerdheid de afgelopen jaren. Maar sommige vakken geef ik al tien jaar, dus het is ook verstandig om die over te dragen. Ik was bovendien zeven jaar lang teamleider van de major International Justice, waar ik echt van heb genoten. Maar ook hier is het goed om het stokje door te geven aan iemand met nieuwe energie en ideeën.’
Het wordt een geheel nieuwe uitdaging.
‘Onderwijsdirecteur is een grote bestuurlijk taak, maar de universiteit heeft me gelukkig goed voorbereid op deze stap. Ik was hiervoor lid of voorzitter van verschillende commissies – dat kan ik iedereen aanraden om bestuurlijke ervaring op te doen. Ook initiatieven zoals Young Academy Leiden hebben me veel gebracht. Je leert veel over hogeronderwijsbeleid, hoe je jonge academici kunt stimuleren en je doet veel contacten op. Dat is vooral waardevol in een functie als onderwijsdirecteur van LUC, want we werken met collega’s van allerlei instituten binnen de universiteit samen. Ongeveer de helft van de docenten komt van buiten LUC. Dat is bijzonder en verrijkend; je kunt putten uit de expertise vanuit de hele universiteit.’
De afgelopen jaren waren niet gemakkelijk. Heeft dat jullie dichter bij elkaar gebracht?
‘Ja, dat denk ik wel. We hebben echt existentiële momenten gehad, bijvoorbeeld bij de discussie over anderstalig onderwijs. Je kunt van onze opleiding over mondiale uitdagingen en onze ‘global classroom’ niet zomaar een Nederlandstalige opleiding maken. Dat dat nu voorlopig van tafel is, voelt goed. En er zijn al mooie hervormingen in gang gezet. Alle internationale eerstejaars leren sinds dit academisch jaar bij ons over de Nederlandse taal en cultuur, aangezien ze hier toch drie jaar gaan wonen. Dat is niet alleen nuttig voor de arbeidsmarkt, maar ook voor de integratie: studenten komen zo meer in contact met de stad en de lokale bevolking - en dat willen ze ook. Dat vind ik een prachtige toevoeging aan het programma. Alle lof en waardering voor de collega’s die daaraan hebben gewerkt, zoals Jacqueline Hylkema en Ann Wilson.’
'Alle internationale eerstejaars leren sinds dit academisch jaar bij ons over de Nederlandse taal en cultuur'
Hoe kijk je in het algemeen naar het debat over internationalisering?
‘Dat blijft een belangrijk onderwerp. We zijn natuurlijk blij dat de toets anderstalig onderwijs voorlopig van de baan lijkt te zijn, maar het gesprek over internationalisering gaat terecht verder. Zeker kun je internationalisering beter in balans brengen met nationale en lokale perspectieven, maar dan graag zonder met de botte bijl te gaan hakken. Betekent een focus op mondiale uitdagingen dat je lokale problemen de rug toekeert? Of kun je laten zien hoe ze met elkaar zijn verweven? Die vraag leeft wel, en dat is ook legitiem. Wij moeten daarmee omgaan en kunnen dat nu op onze eigen manier doen.’
En de bezuinigingen?
‘Dat is een van de grote uitdagingen. We worden geacht hoge kwaliteit te leveren op een spaarvlam. Dat merken we allemaal, ook wat betreft de werkdruk. Hier is het essentieel om balans te houden tussen het welzijn van collega’s en het blijven leveren van ons honours onderwijs. Dat zie ik als een van mijn kerntaken. Alleen als mensen plezier aan hun werk hebben en zich gesteund voelen, kun je blijven vernieuwen.’
‘Kerntaak is om honours onderwijs te blijven leveren’
Je volgt sterke voorgangers op. Hoe is dat voor jou?
‘Ja, dat is natuurlijk een grote verantwoordelijkheid. Hanne Cuyckens en Lieke Schreel hebben allebei een cruciale rol gespeeld. Ze hebben LUC telkens naar een nieuw niveau gebracht. Daar wil ik op voortbouwen. We groeien niet in studentenaantallen - we blijven bewust kleinschalig met rond de 200 studenten per jaar - maar we groeien in kwaliteit van onderwijs en programma. Het is belangrijk dat LUC actueel en vooruitstrevend blijft.’
Wat zijn je plannen en doelen de komende periode?
‘Een excellente opleiding blijven leveren, dat is één. En zorgen dat collega’s de ruimte en energie behouden om te blijven vernieuwen. Dat moet hand in hand gaan met de kwaliteit van het onderwijs. Daarnaast wil ik dat we duidelijker laten zien wat we doen aan de brede maatschappij en politiek. We moeten steviger communiceren over wat Liberal Arts & Sciences eigenlijk is. Soms wordt dat nog neergezet als een ‘pretstudie’ en dat is een grof misverstand.
Dertien generaties LUC-studenten zijn inmiddels afgestudeerd. Als je ziet wat die nu allemaal doen, dan druipt de maatschappelijke relevantie en lokale impact ervan af. Ze werken bij tal van ministeries, internationale organisaties, NGO’s en bedrijven - allemaal in functies waarin ze op hun manier bijdragen aan het oplossen van mondiale vraagstukken.’