Proefschrift
De werking van algemene belangenafwegingen in het Europese staatssteunrecht: tussen verbod en verenigbaarheid?
Op 5 juni verdedigde Maarten Aalbers het proefschrift 'De werking van algemene belangenafwegingen in het Europese staatssteunrecht: tussen verbod en verenigbaarheid?'. Het promotieonderzoek is begeleid door Pieter van Cleynenbreugel en Stefaan van den Bogaert.
- Auteur
- Maarten Aalbers
- Datum
- 05 juni 2024
- Links
- De werking van algemene belangenafwegingen in het Europese staatssteunrecht: tussen verbod en verenigbaarheid?
Dit onderzoek richt zich op steunverlenende overheden die in het kader van het EU-staatssteunrecht algemene belangenafwegingen verrichten. In de verbodsfase van staatssteun moeten overheden beoordelen of een steunmaatregel (zoals een subsidie) als staatssteun kwalificeert. De weging van het algemene belang van staatssteun (bijvoorbeeld milieubescherming of cultuur) is gereserveerd voor de verenigbaarheidsfase. Bij de staatssteunhandhaving betrekt de Unie in toenemende mate nationale actoren (overheden en rechters) bij de beoordeling van deze algemene belangen, zowel in de verbodsfase als in de verenigbaarheidsfase.
Dit proefschrift onderzoekt de algemene belangenafwegingen die ongelijke behandeling van ondernemingen rechtvaardigen, diensten van algemeen economisch belang uitzonderen en expliciet erkende sportbelangen een voorkeursbehandeling geven. Aansluitend wordt de beleidsruimte ter toetsing van groepsvrijstellingen aan verenigbaarheidscriteria door nationale actoren geanalyseerd. Daartoe worden een aantal knelpunten geïdentificeerd. Allereerst leiden de belangenafwegingen tot een vervaging van het onderscheid tussen de verbodstoepassing en de verenigbaarheidstoepassing. Zij raken daarmee aan de bevoegdheidsverdeling tussen nationale actoren en de Europese Commissie. Voorts mist het rechtmatigheidskader voor ex ante belangenafwegingen rechts zekerheid en ontbeert de ex post rechtmatigheidscontrole hierop een doeltreffende rechtsbeschermingsfunctie. Ter versterking van een gedecentraliseerde handhaving en een doeltreffende rechtsbescherming biedt dit onderzoek aanbevelingen op grond waarvan de Commissie verdere (afgebakende) bevoegdheden aan nationale actoren kan toestaan.