Universiteit Leiden

nl en

Proefschrift

The influence of induction programs on beginning teachers'well-being and professional development

Dit proefschrift gaat over de invloed van inductieprogramma’s op het welbevinden en de professionele ontwikkeling van beginnende docenten, en welke specifieke kenmerken van inductieprogramma’s daarvoor belangrijk zijn. Hiernaar is onderzoek gedaan met een interviewstudie en een grootschalige vragenlijststudie.

Auteur
Chantal Kessels
Datum
30 juni 2010
Links
Fulltext in Leiden University Repository

Achtergrond
Steeds meer scholen gebruiken een inductieprogramma. Een belangrijk doel hierbij is beginnende docenten te ondersteunen in hun professionele ontwikkeling. Na de lerarenopleiding moeten beginnende docenten nog veel leren. Het is belangrijk docenten hierbij te ondersteunen, omdat de manier waarop zij zich in hun eerste jaren ontwikkelen in hoge mate bepalend is voor hun verdere carrière. Met inductieprogramma’s wordt dan ook beoogd beginnende docenten te helpen zich te ontwikkelen tot professionals en ze voor te bereiden op levenslang leren.

Voor veel docenten is de overgang van student naar docent zwaar. Het tweede belangrijke doel van inductieprogramma’s is bij te dragen aan het welbevinden van beginnende docenten. Dit is niet alleen belangrijk voor docenten, maar ook voor scholen. Met inductieprogramma’s proberen scholen te voorkomen dat docenten als gevolg van een negatief welbevinden het beroep willen verlaten. Op deze manier dragen inductieprogramma’s ertoe bij een lerarentekort te voorkomen (of op te lossen) en stabiliteit in de staf te creëren.

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat inductieprogramma’s over het algemeen bijdragen aan het welbevinden van beginnende docenten. Ook kunnen ze bijdragen aan de professionele ontwikkeling van beginnende docenten, maar dat is niet vanzelfsprekend. Veel onderzoek naar de invloed van inductieprogramma’s op het welbevinden of de professionele ontwikkeling van beginnende docenten kan worden gekarakteriseerd als kleinschalig. In deze onderzoeken is over het algemeen nauwelijks of geen sprake van vergelijking van verschillende inductieprogramma’s en is er slechts beperkte aandacht voor andere factoren die van invloed kunnen zijn. Er is daardoor weinig bekend over welke specifieke elementen van inductieprogramma’s essentieel zijn voor gevonden effecten van die programma’s. In het huidige onderzoek is getracht tegemoet te komen aan genoemde bezwaren door de specifieke elementen te onderzoeken en een grootschalige studie uit te voeren.

Algemene conclusies
Het onderzoek bevestigt de toename van het gebruik van inductieprogramma’s. Was het enkele decennia geleden nog gewoon beginnende docenten met slechts een woord van welkom te laten beginnen, nu beschikken zeer veel scholen in Nederland over een vorm van een inductieprogramma. Vaak ligt de nadruk in inductieprogramma’s op emotionele ondersteuning en het helpen van docenten bij problemen met klassenmanagement. Er is beperkte aandacht voor onderwerpen met betrekking tot pedagogiek en vakdidactiek. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de meeste mentoren sterk gericht lijken te zijn op de alledaagse urgente zorgen en problemen van de docent. Zij proberen docenten te ondersteunen en hen te helpen met hun vragen en problemen, die vaak betrekking hebben op klassenmanagement. De resultaten van de interviewstudie suggereren dat wanneer mentoren meer gericht zouden zijn op het leren van de leerling, er meer aandacht zou zijn voor pedagogiek en vakdidactiek.

De gerichtheid van inductieprogramma’s op emotionele ondersteuning en klassenmanagement komt overeen met de positieve invloed van inductieprogramma’s die docenten op hun welbevinden ervaren. Het lijkt hiervoor van weinig belang of een inductieprogramma een hoge intensiteit heeft of niet. Het meest essentiële kenmerk van een inductieprogramma dat bijdraagt aan het welbevinden van beginnende docenten is de mate waarin de mentor ondersteunend is.

Tot slot wijst het onderzoek op de beperkte invloed van inductieprogramma’s op de professionele ontwikkeling van beginnende docenten. De meeste docenten ervaren slechts weinig invloed van het inductieprogramma op hun professionele ontwikkeling. De ervaren invloed hangt echter sterk samen met de kenmerken van een inductieprogramma. De onderzoeksresultaten suggereren een aanzienlijke invloed op de professionele ontwikkeling wanneer inductieprogramma’s beter georganiseerd en gefaciliteerd zijn, wanneer er meer aandacht wordt besteed aan onderwerpen gerelateerd aan professionele ontwikkeling en wanneer de mentoren beter in staat zijn docenten uit te dagen in hun professionele ontwikkeling.

Evenals vorig onderzoek laat het huidige onderzoek zien dat inductieprogramma’s over het algemeen bijdragen aan het welbevinden en soms aan de professionele ontwikkeling van beginnende docenten. Dit onderzoek geeft echter meer inzicht in het belang van de specifieke kenmerken. Zowel in relatie tot het welbevinden als de professionele ontwikkeling blijkt dat intensiteit van het inductieprogramma van minder belang is dan algemeen verondersteld. De kenmerken van de mentor zijn juist van zeer groot belang. Specifiek in relatie tot het welbevinden blijkt het belangrijk dat mentoren ondersteunend zijn. In relatie tot de professionele ontwikkeling is dat ook van belang, maar is het vooral belangrijk dat mentoren in staat zijn docenten uit te dagen in hun professionele ontwikkeling. De literatuur laat een gedifferentieerd beeld zien over de invloed van inductieprogramma’s op de professionele ontwikkeling van beginnende docenten. Dit onderzoek bevestigt dat beeld en toont aan dat verschillen in resultaten waarschijnlijk grotendeels te verklaren zijn door de verschillen tussen inductieprogramma’s.

Aanbevelingen
Op basis van het onderzoek worden drie aanbevelingen gedaan om de invloed van inductieprogramma’s op de professionele ontwikkeling van beginnende docenten te bevorderen. Ten eerste wordt aanbevolen om de inductie van beginnende docenten meer te faciliteren. Dit is een belangrijke voorwaarde om inductieprogramma’s te kunnen verbeteren. Ten tweede wordt aanbevolen om bij de selectie van mentoren rekening te houden met de competentie van mentoren om docenten te kunnen uitdagen in hun professionele ontwikkeling. Hiervoor is onder meer van belang om te investeren in de voorbereiding en scholing van mentoren. Ook verdient het aanbeveling om assessment-procedures in het inductieprogramma op te nemen, die mentoren beter in staat stellen docenten in hun professionele ontwikkeling te ondersteunen. Ten derde wordt aanbevolen de professionele ontwikkeling van docenten een meer centrale plaats te geven in scholen dan nu vaak het geval is, bij voorkeur in samenwerking met lerarenopleidingen.

Deze website maakt gebruik van cookies.  Meer informatie.