Een blik achter de voordeur van extremistische gezinnen
Promovendus Layla van Wieringen onderzocht hoe extremistische overtuigingen binnen gezinnen worden doorgegeven. In haar proefschrift ‘Rotten Trees, Bad Apples? Understanding the Intergenerational Transmission of Extremism’ onthult ze een beeld dat media en politiek nauwelijks aanraken.
Je bent gepromoveerd op de ‘intergenerationele transmissie van extremisme’, wat houdt dat in?
‘Simpel gezegd gaat mijn onderzoek over de overdracht van extremistische denkbeelden binnen gezinnen. Het is bekend dat ouders allerlei wereldbeelden en ideeën meegeven aan hun kinderen. Maar we weten eigenlijk niet in hoeverre dat ook geldt voor ouders met gewelddadige denkbeelden. Ik heb specifiek jihadistische en rechts-extremistische gezinnen onderzocht. Kenmerkend aan deze groepen is dat zij de samenleving compleet willen veranderen en inrichten naar hun eigen ideologie. Dat doen ze via ondemocratische middelen, waarbij het gebruik van geweld niet wordt geschuwd.’
Voor je onderzoek heb je veel mensen gesproken, waaronder extremistische ouders. Hoe kijken zij tegen ouderschap aan?
‘Binnen extremistische groeperingen blijken specifieke ideeën te bestaan over wat het betekent om een ‘goede’ ouder te zijn. Je ziet bijvoorbeeld dat vaders zichzelf heel erg zien als een rolmodel voor de kinderen en dat moeders op een voetstuk worden gezet omdat zij de volgende generatie van strijders voortbrengen. Dat zijn subtiele elementen die doorwerken in de opvoeding van een kind, die weer invloed kunnen hebben op hoe de extremistische ideologie wordt doorgegeven.
‘Tegelijkertijd kan het krijgen van kinderen juist ook een keerpunt vormen. Ouders dragen dan ineens verantwoordelijkheid voor iets dat groter is dan henzelf en realiseren zich dat zo’n onveilige en gewelddadige omgeving voor een kind niet wenselijk is.’
Dus ouders hoeven extremistische denkbeelden niet altijd over te dragen?
‘Dat klopt. In de klassieke literatuur noemen we processen van overdracht ‘socialisering’. Extremistische ouders oefenen bijvoorbeeld veel controle uit op de media die kinderen consumeren, en de hobby’s en vriendschappen die ze hebben. Alles in het leven van een kind moet in lijn zijn met de ideologie.
Maar mijn onderzoek laat zien dat kinderen erg weerbaar zijn, en hier niet altijd in meegaan. Bovendien is het proces veel breder is dan directe overdracht alleen. Kleine, dagelijkse interacties zijn belangrijk. Opvallend is dat juist best veel ouders hele warme en veilige gezinnen kunnen vormen en dat deze kinderen opgroeien met liefdevolle betrokken ouders. Dat gaat in tegen het beeld van indoctrinatie en hersenspoeling wat in de media naar voren komt. De paradox dat kinderen uit warme gezinnen komen maar mogelijk wel worden opgevoed met een haatdragende ideologie, is lastig te bevatten.’
Hoe is dat beeld in de media ontstaan?
‘Tijdens de start van mijn onderzoek kwamen er veel kinderen en ouders terug uit Syrië en Irak, na de val van Islamitische Staat. Vanuit een veiligheidsperspectief schreven media en politiek veel over deze groep: kinderen zouden door hun ouders zijn gebrainwashed. Alleen laat mijn onderzoek zien dat we eigenlijk niet goed weten wat er zich achter de voordeur afspeelt. Dat geldt voor rechts-extremistische gezinnen net zo goed. Het blijkt dat de meeste kinderen die opgroeien in een extremistisch gezin, niet per se die ideologie gaan aanhangen. En dat ze dus geen terroristen in de dop zijn. Het is een veel gelaagder en complexer fenomeen dan de media en politiek doen suggereren. Ik hoop dat mijn onderzoek helpt dit beeld te nuanceren.’
Nu we dat weten, hoe gaan we om met deze kinderen?
‘Dat is vrij ingewikkeld. Er is in het hulpverleningsveld nog veel spanning rondom het begrip extremisme. Als blijkt dat een kind extremistische ouders heeft dan gaan alle alarmbellen af en wordt een kind soms zelfs uit huis geplaatst.
In bepaalde gevallen zijn dat soort interventies nodig. Maar over het algemeen wil ik waken voor te hardhandig ingrijpen. Want ouders voeden hun kinderen niet op met extremistische ideologieën uit kwaadwillendheid, maar omdat zij daadwerkelijk geloven dat de buitenwereld onveilig is. Op het moment dat de overheid daartussen gaat zitten en zegt ‘wij nemen je kind uit huis’, dan bevestig je mogelijk het wereldbeeld van de ouders en loop je het risico radicalisering in de hand te werken. Zowel bij ouders als kinderen, want je ontneemt zo’n kind zijn veilige basis en dan ben je nog verder van huis. Vandaar dat het zo belangrijk is om een adequaat beeld te krijgen van deze gezinnen.’
Draagt dit completere beeld bij aan betere hulpverlening?
‘Ja, bij hulpverleningsinstanties zijn ze zich daar steeds meer bewust van. Maar extremisme blijft een beladen term, zeker als het om kinderen gaat. Ik wil daarom pleiten voor een meer systemische benadering van wat er gebeurt in deze gezinnen. Hoe ziet de relatie eruit, wat zijn de dagelijkse interacties? Hoe kunnen we dit gezin helpen zonder een wig te drijven tussen ouder en kind? En hoe kunnen we tot interventies komen zonder stigmatisering en wantrouwen verder in de hand te werken? Dat zijn de vragen die verdere aandacht verdienen.’
Loop je als onderzoeker aan tegen het wantrouwen in de wetenschap en overheidsinstituties?
‘Ja, je bereikt mensen niet zomaar, zij voelen een grote afstand en inherent wantrouwen. Tegelijkertijd heb ik gezien in mijn onderzoek dat je zelfs met de meest extreme extremist raakvlakken kan vinden. In bijvoorbeeld de kleine dingen als dezelfde voetbalclub leuk vinden. Op zo’n manier kun je wel iemands vertrouwen winnen. Dat betekent ook dat je als onderzoeker je eigen meningen en vooroordelen opzij moet zetten zodat iemand echt de vrijheid voelt om te praten over zijn denkbeelden, en ook zijn kinderen.’