Universiteit Leiden

nl en

In Memoriam: Burchard J. Mansvelt Beck (20 mei 1947–31 oktober 2020)

Een eeuwenoude uitdrukking in het Klassiek Chinees luidt: yǔ zhòng bù tóng 與眾不同, wat zoveel betekent als ‘anders dan alleman’. Het had de lijfspreuk kunnen zijn van Burchard J. Mansvelt Beck, die deze taal jarenlang heeft onderwezen aan de Universiteit Leiden. Wat maakte hem anders? Hij was buitengewoon begaafd, behulpzaam en bovenal kleurrijk.

Burchard J. Mansvelt Beck als student in de jaren '70.

Leerling

Geboren in Rijswijk, doorliep Burchard als tiener het Dalton Lyceum in Den Haag. Daar blonk hij uit in de talen, wat verklaart waarom hij later Chinees is gaan studeren en graag samen met anderen teksten las in het Grieks en Latijn. Tijdens een aardrijkskundeles op school vertelde de lerares over een mooie reis die zij had gemaakt naar Afrika. Burchard stak zijn vinger op en vroeg: “Juffrouw, als het daar zo mooi was, waarom bent u er dan niet gebleven?” De vraag is tekenend voor zijn geestige maar opstandige aard, alsmede voor zijn beperkte reislust. Eens verscheen hij een week niet op school. Bij een scheikunde-experiment in de keuken van zijn moeder had hij geproefd van wat hij had gemaakt en was daar flink ziek van geworden. Het heeft hem er niet van weerhouden om zich, jaren later, te verdiepen in de taoïstische alchemie.

In 1965 begon Burchard met de studie sinologie in Leiden, samen met nog vijftien eerstejaars. Hij viel op in hun gezelschap vanwege zijn onalledaagse kledingstijl. Aanvankelijk verscheen hij in een zwart ribfluwelen pak, met om zijn nek een veterdas gemaakt van dikke zwarte koorden die door een doodskopje bijeengehouden werden. Later hulde hij zich juist in fladderende witte flower power outfits. Het waren voorbodes van de bonte dracht waarin hij later als docent studenten tegemoet zou treden, zoals een felrood huzarenjasje met goudkleurige epauletten of zwart-wit geblokte schoenen onder een fleurig hawaïshirt.

Sinologie is geen gemakkelijke studie en binnen een jaar waren de eerstejaars nog op één hand te tellen. Burchard behoorde tot de overblijvers. De hoogleraar A.F.P. “Toon” Hulsewé (1910–1993) was erg op hem gesteld. Dat uitte zich in plagerige opmerkingen over Burchards kledingkeuze en toen die zich eens een beetje aan het opmaken was, grapte de hoogleraar dat échte dames dat op het toilet deden. Naast Hulsewé heeft ook Dirk Jonker (1925–1973), bibliothecaris van het Sinologisch Instituut en kenner van de Chinese dichtkunst, een belangrijke rol gespeeld in Burchards vorming, door zijn liefde voor de oude taal en teksten te versterken. Een ander groot voorbeeld voor hem was de vermaarde Engelse sinoloog en vertaler Arthur Waley (1889–1966), net als hijzelf een leunstoelreiziger die nooit de behoefte heeft gevoeld om China te bezoeken.

Lang voordat Burchard aanving met zijn studie, had de hoogleraar J.J.L. Duyvendak (1889–1954) in Leiden belangstelling aangewakkerd voor de bestudering van de Han-dynastie (202 v.Chr.–220 n.Chr.). Zijn opvolger, Hulsewé, zette die belangstelling voort met monumentale publicaties zoals Remnants of Han Law. Het lag dus voor de hand dat ook Burchard zich op dat verre verleden zou richten. Hij deed jarenlang onderzoek naar het Boek van de Latere Han-dynastie, wat uitmondde in een proefschrift dat tijdens de verdediging op 15 mei 1986 werd geprezen als een “tekstkritische detective”. Het boek dat eruit voortvloeide, The Treatises of Later Han: Their Author, Sources, Contents and Place in Chinese Historiography, is ook buiten Leiden lovend ontvangen. “This masterful work is a combination of his broad learning, systematic approach, and meticulous effort”, aldus een bespreking.

Burchard J. Mansvelt Beck in 2011.

Pennenvruchten

In die vroege jaren van zijn loopbaan verrichtte Burchard het merendeel van zijn wetenschappelijke onderzoek, met meerdere tijdschriftartikelen en boekhoofdstukken tot gevolg. Die hadden vooral betrekking op de eerste eeuwen van het Chinese keizerrijk, van de Qin-dynastie tot de Latere Han-dynastie, oftewel de periode van 221 v.Chr. tot 220 n.Chr. In “The Date of the Taiping Jing” (1980) komt hij na alle voors en tegens zorgvuldig tegen elkaar af te wegen tot het voorzichtige besluit dat deze belangrijke taoïstische tekst kan worden beschouwd als een werk uit de Latere Han-dynastie. In “The True Emperor of China” (1981) vermaakt hij lezers met een uiteenzetting van de totstandkoming van het keizerschap in de loop van de Han-dynastie, waarbij hij ook ingaat op de belangrijke rol van de keizerin-weduwe bij de troonsopvolging. In “The First Emperor’s Taboo Character” (1987) bewijst hij op basis van een onlangs opgegraven manuscript dat het karakter zhèng pas na de dood van de Eerste Keizer taboe is geworden vanwege de gelijke uitspraak met diens eigennaam Zhèng .

Burchard heeft ook veel boeken besproken. Dat hij die aandachtig las, blijkt wel uit zijn bespreking van Richard B. Mather’s vertaling van Shishuo xinyu (Nieuwe verhalen waar de wereld over spreekt). De bespreking telt maar liefst 17 bladzijden en had nóg langer kunnen zijn. Hij had namelijk meer opmerkingen, maar schreef “I will send them separately to Mather” (die ze onder dankzegging heeft verwerkt in de tweede editie van zijn vertaling). Burchards beoordelingen waren in beginsel altijd opbouwend bedoeld. Zo beschrijft hij Mather’s vertaling als “a book so good that it deserves to be made even better.” Echter, als iemand zich er in zijn ogen met een Jantje-van-Leiden van af had gemaakt, dan nam hij geen blad voor de mond. Zo sabelde hij Donald Holzman’s boek over de dichter Juan Chi (Ruan Ji; 210–263 n.Chr.) neer met de opmerking: “This book would have been more enjoyable if the proportions of Holzman and Juan Chi had been reversed.”

In de latere jaren van zijn loopbaan is Burchard vooral voor een breder lezerspubliek gaan schrijven. Bijzondere pennenvruchten zijn twee vertalingen en een inleidend werk over het confucianisme.

De vier geschriften van de Gele Keizer (1995) is zijn vertaling van teksten die zijn gevonden in een graftombe uit de Han-dynastie en die volgens de traditie zouden zijn geschreven door de Gele Keizer, de mythologische stichter van de Chinese beschaving. De opgegraven teksten, geschreven op rollen van zijde, zijn helaas onvolledig, omdat het zijde op meerdere plaatsen was aangetast door het verblijf van meer dan tweeduizend jaar onder de grond. Burchards vertaling, de eerste omzetting naar een Europese taal, wordt gekenmerkt door zorgvuldigheid. Zo geeft hij eerlijk aan wanneer de vertaling niet zeker is of wanneer woorden zijn toegevoegd om het Nederlands begrijpelijker te maken. Leestekens op de zijderollen zijn overgenomen en rijm in de oorspronkelijke tekst is eveneens aangeduid. De vertaling heeft overigens geleid tot een grappig akkefietje. De uitgever stuurde hem namelijk een overzicht van leenrechtvergoedingen, waarop stond aangegeven dat Burchard als vertaler 70% zou ontvangen en dat de overige 30% zou gaan naar de Gele Keizer als de oorspronkelijke auteur van het werk. Een speldenprik richting de uitgever kon niet uitblijven. Hij schreef terug: “De Gele Keizer is een mythologische figuur die als het moet al ’n dikke 4000 jaar niet meer op aarde rondwandelt.... gaan die 30% naar een steunfonds voor mythologische figuren?”

Daodejing (2002) is zijn vertaling van het mystieke boek dat ook wel Laozi (Lao Tzu, Lao-tse, enzovoort) wordt genoemd. Er bestaan van dit boek honderden vertalingen in alle denkbare talen. Burchards omzetting wordt soms geprezen als beste, in ieder geval in het Nederlands. Waarom? Allereerst omdat hij de Laozi samen met de tekstuitlegging door de “Heer van de Rivieroever” (een schuilnaam) heeft omgezet. In China werden heilige teksten veelal gelezen aan de hand van opmerkingen door tekstuitleggers. In navolging daarvan kunnen wij nu in het Nederlands de Laozi lezen zoals de Heer van de Rivieroever dat tweeduizend jaar geleden deed. Verder valt ook het taalgebruik van de vertaling op. In het Nederlands kunnen betekenissen soms worden uitgedrukt door woorden van verschillende herkomst, Romaans of Germaans. Terwijl anderen Romaanse woorden prefereren, gaf Burchard de voorkeur aan Germaanse. In zijn vertaling vinden we dan ook zinsneden zoals “aansluiting zoeken van zichzelf bij het eindpuntloze” en “bij lijfsbestuur moeten de aandriften uitgebannen worden en de lust worden verlaten”.

Confucianisme (2005) is een boekje over de leer die is vernoemd naar Confucius (551–479 v.Chr.), de meest invloedrijke denker in de Chinese geschiedenis. Het is gebruikelijk om inleidingen tot die leer bij deze “stichter” te laten beginnen. Confucius zelf was echter van mening dat hij slechts de inzichten van wijze vorsten uit de oudheid nieuw leven inblies. Het confucianisme is dus meer dan alleen “de leer van Confucius” en daarom voert Burchard in zijn boekje, heel gedurfd, de Meester pas voor het eerst op bladzijde 50 (van 128) ten tonele.

Zijn allerlaatste artikel, “Confucius in nauwe schoentjes” (2020), over aanmerkingen op de Meester als mens door de vrijmoedige denker Wang Chong (27–100 n.Chr.), is verschenen in Tijdschrift voor Filosofie. Na ontvangst daarvan liet hij deze zomer vanaf zijn balkon weten: “wat is ’t een plezier het tijdschrift op schoot te hebben en alles nog eens in de zon te lezen.”

Burchard J. Mansvelt Beck in 2013.

Leraar

In 1973 trad Burchard in dienst bij het Sinologisch Instituut, eerst als doctoraal assistent, later als wetenschappelijk medewerker. Hij was een opvallende verschijning, al was het maar omdat hij zich een tijdlang liet vergezellen door zijn hond, die in zijn werkkamer sliep terwijl hij les gaf. Hij gaf onder meer Apparaat, een college waarin studenten wegwijs werden gemaakt in de sinologische hulpmiddelen, en taalverwerving Klassiek Chinees.

Bij Apparaat liet hij studenten eens dagen in de Chinese kalender omrekenen naar de Westerse kalender. Een onmogelijke opdracht, zo bleek, omdat hij stiekem “ontbrekende dagen” had uitgekozen die vielen in de overgang van Juliaanse naar de Gregoriaanse kalender. Zo doordrong hij studenten van het bijzondere van tijdsrekening.

Bij Klassiek Chinees vulde hij met gemak twee uur met uitleg over de openingszin in het boek Mencius, een zin met slechts zes woorden: 孟子見梁惠王 ‘Mencius bezocht Koning Hui van Liang’. In die twee lesuren kwamen onder meer de schrijfwijze van karakters, de woordvolgorde van de zin, de ligging van de staat Liang en het gebruik van postume namen bij Chinese heersers aan bod. Tijdens zijn lessen dwaalde hij graag af, om dan na een minuut of tien op te schrikken uit zijn verhaal met de woorden “oh, ik ben weer op mijn preekstoel gaan zitten.” Het leken bijzaken, maar juist die afdwalingen maakten voor studenten het vreemde inzichtelijk en het eigene betrekkelijk.

Bij Klassiek Chinees kwam ook zijn gevoelige kant soms naar boven. Bijvoorbeeld bij een hartverscheurend gedicht waarin Bai Juyi (772–846) terugdenkt aan zijn dochtertje dat in haar derde levensjaar is overleden. Zoals de dichter overmand werd door gevoelens bij de nagedachtenis aan zijn lieve Goudklokje, zo had ook Burchard moeite om de ogen droog te houden bij het lezen van het gedicht. Stokkend bij de laatste regels, moest hij de les voortijdig afbreken en de studenten verbijsterd achterlaten in een doorvoeld besef van de kracht van de Klassiek Chinese dichtkunst.

Kenmerkend voor Burchard was de persoonlijke aandacht die hij studenten schonk. Onder het genot van warme drank en versnaperingen kon hij zich urenlang met een student buigen over een Klassiek Chinese tekst. Hij bood vriendelijk en geduldig uitleg en gaf af en toe een zetje in de juiste richting, waardoor de student het gevoel kreeg zelf tot een goede vertaling te zijn gekomen. De grote kenniskloof vormde dus geen belemmering en maakte studenten juist leergieriger. De bijeenkomsten gaven hemzelf de mogelijkheid zich te verdiepen in teksten die hij niet eerder had gelezen en tevens zijn talenkennis te verbeteren. Veel van zijn studenten waren van buitenlandse afkomst en die sprak hij als het even kon aan in hun moederstaal. Zijn beheersing van het Italiaans, zijn lievelingstaal, is met sprongen vooruit gegaan door deze gezamenlijke vertalingen vanuit het Klassiek Chinees.

In 2004 moest Burchard bij een reorganisatie met vervroegd pensioen. Een tegenslag, maar geenszins het einde van zijn werk als docent. Zijn kantoor in Leiden was namelijk niet zijn enige werkplek. Ook een pizzeria kon volstaan om de Laozi uit te leggen. Het liefste ontving hij echter studenten bij hem thuis. Wie het genoegen had om op audiëntie te komen in zijn bovenwoning aan de Vondelstraat in Amsterdam, die betrad zijn wondere wereld vol boeken, planten, foto’s, schrijfsels, knipsels, schilderijen, snuisterijen en, nadat de hond het leven had gelaten, een poes. Bij een van die privélessen werd het confucianistische boek Gesprekken gelezen. De lessen begonnen in de namiddag en duurden tot ongeveer half acht ’s avonds, waarna de grote tafel in zijn woon-en-werk-kamer werd vrijgemaakt en zijn kok een avondmaal opdiende. Om acht uur werd er een televisie tevoorschijn gehaald en op een stoel tegenover hem geplaatst, zodat hij Goede tijden, slechte tijden kon kijken om op de hoogte te blijven van het wel en wee van de inwoners van Meerdijk.

Naast begeleiding in eigen persoon hielp Burchard studenten ook van een afstandje. Wie een vertaling opstuurde met de vraag of hij die wilde lezen, kreeg steevast verbeteringen van hem terug. Hij hield graag contact, via e-mail of per post, ook na het afstuderen. Wanneer iets hem deed denken aan een student of oudstudent, dan werd dat geheid gedeeld. Velen ontvingen van hem brieven over uiteenlopende onderwerpen (van Hopper schilderijen tot Katherine Hepburn postzegels), volledig geschreven in onderkast, geprint op de achterkant van gebruikt papier, opgestuurd in een gebruikte envelop, met “am*dam” bij de dagtekening. Wie opmerkte hoe spitsvondig die schrijfwijze van de hoofdstad was, liet hij met een stalen gezicht weten: “maar ik woon toch ook in amasteriskdam”.

Gezondheid

In de laatste jaren van zijn leven kampte Burchard met gezondheidsproblemen, maar daar wilde hij het nooit over hebben. Hij sprak liever over Confucius, Tacitus, Prinses Mononoke, The Tudors, Game of Thrones, een Japanse dichter, de Noord-Koreaanse radio, of een van de vele andere dingen die hem bezighielden. In oktober werd bij een ziekenhuisbezoek corona bij hem vastgesteld. Aanvankelijk had hij geen symptomen en bleef hij als vanouds scherp van geest. Na het laatste debat tussen de Amerikaanse presidentskandidaten Donald Trump en Joe Biden, op 22 oktober, dat hij op de corona-afdeling van het ziekenhuis ‘s nachts live had gekeken, liet hij weten dat hem iets was opgevallen. Het droombeeld van zijn geliefde filosoof Mencius, een vorst die zo goed bestuurt dat iedereen ter wereld in zijn land wil komen wonen, zou voor Trump, die buitenlanders buiten het land wenst te houden, juist een nachtmerrie zijn. In de week daarna ging het snel bergafwaarts en op zaterdag 31 oktober is Burchard in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in Amsterdam overleden aan de gevolgen van corona. Een lange lijdensweg is hem gelukkig bespaard gebleven, maar de uitslag van de Amerikaanse verkiezing, die hem genoegen zou doen, heeft hij helaas niet meer meegemaakt.

Een van de stellingen bij Burchards proefschrift luidt: “Leven is voor zover wij weten een onsterfelijk verschijnsel.” Na een kleurrijk leven heeft Burchard zich bij de onsterfelijke verschijnselen gevoegd.

'In Memoriam: Burchard J. Mansvelt Beck' werd geschreven door: Paul van Els, met bijdragen van onder meer Bas Aarts, Leonard Blussé, Jan Bor, Tom Bus, Remy Cristini, Ingrid d’Hooghe, Flip de Heer, Carine Defoort, Anne Gerritsen, Marc Gilbert, Sander Griffioen, Lloyd Haft, Michel Hockx, Gerard 't Hooft, Lisa Indraccolo, Anne Sytske Keijser, Henning Kloeter, Rens Krijgsman, Tiziana Lippiello, Erna Marcus, Yves Menheere, Willem Remmelink, Piet Rombouts, Ivo Smits, Dianne Sommers, Barend ter Haar, Chris Teunissen, Guido Tielman, Yvonne Twisk, Gabe van Beijeren, Maghiel van Crevel, Jan van der Made, Paul van Enckevort, Garrie van Pinxteren, Jan Melle van Thuijl, Johan van Wegen en Giovanni Vitiello.

Een overzicht van de publicaties van Burchard J. Mansvelt Beck vindt u aan de rechterzijde van deze pagina.

Portret van Burchard J. Mansvelt Beck door Willy Breederveld.
Deze website maakt gebruik van cookies.  Meer informatie.