Even voorstellen: Larissa Schulte Nordholt
Sinds 1 september 2017 is Larissa Schulte Nordholt als promovendus verbonden aan het Instituut voor Geschiedenis. Zij introduceert zichzelf en haar werk.
Leiden en het Instituut voor Geschiedenis zijn voor mij geen vreemde plekken. Ik begon hier in 2011 als bachelorstudent Geschiedenis. Tijdens de bachelor volgde ik een breed scala aan colleges omdat ik niet kon kiezen tussen de verschillende specialisaties – alles was leuk. Ik kwam er uiteindelijk achter dat ik me nog het meeste interesseerde in het historische proces zelf en de menselijke factor die daar aan te pas komt.
Na mijn tijd in Leiden volgde ik in Cambridge, in het Verenigd Koninkrijk, een master Political Thought and Intellectual History. Ik wou mij daar gaan richten op het politieke karakter van de 19e eeuwse geschiedschrijving en schreef mijn scriptie inderdaad over de spanning tussen maatschappelijke participatie en historische distantie. Door de Decolonization of Academia beweging werd ik echter met mijn neus op de feiten gedrukt wat betreft het eurocentrisme van mijn eigen onderwerp. In Cambridge wordt de beweging deels aangevoerd door studenten uit de Britse commonwealth, die de witheid van het curriculum aan de kaak stellen. Cambridge, zo beredeneren zij, heeft nog altijd koloniale trekjes. Zo drongen zich ook aan mij vragen op rondom de invloed van identiteit en identiteitsvorming op de geesteswetenschappen en de plek van ‘Europa’ binnen de historische discipline. Wat betekent het voor de ‘persona’ van de historicus om in een postkoloniale context te functioneren? En in hoeverre kan en kon de vorming van een ‘wetenschappelijke zelf’ emanciperend werken? Ik ontdekte zo een heel scala aan nieuwe auteurs en vraagstukken.
Omdat ik in 2016 de Prix de Paris won, kon ik een jaar in Parijs doorbrengen en daar in de UNESCO archieven onderzoek doen naar postkoloniale geschiedschrijving. Ik ontdekte UNESCO’s General History of Africa / l’Histoire générale de l’Afrique (1964-1999). De GHA was een grootschalig en ambitieus project om in acht delen een afrocentrische geschiedenis van het continent te schrijven, aangevoerd door eminente historici zoals Cheikh Anta Diop en Bethwell Ogot.
Aan de hand van dit onderzoek heb ik bij het Instituut voor Geschiedenis een promotieplek kunnen krijgen. Mijn onderzoek richt zich op de vraag hoe historici die aan de GHA werkten zich mentale dekolonisatie voorstelden en hoe zij dat in de praktijk brachten in een periode vlak na – en voor een deel van het continent nog tijdens – politieke dekolonisatie. De wil een afrocentrische geschiedenis te schrijven vanuit het continent zelf bracht geschiedfilosofische vragen met zich mee rondom de identiteit van de historicus en de wetenschappelijke standaarden die vanuit het westen waren opgelegd. Daarnaast speelden bij dit internationale project ook praktische vraagstukken een grote rol, het was vaak niet makkelijk om historici van over de hele wereld bijeen te brengen, letterlijk en figuurlijk. De historici en beleidsmakers van UNESCO en de GHA deden daarbij hun uiterste best inclusief te zijn. Zoveel mogelijk verschillende nationaliteiten moesten mee schrijven en zoveel mogelijk verschillende historische periodes moesten vanuit een breed geografisch perspectief worden bestudeerd. Het woord ‘obscuur’ had daarbij bijna geen betekenis meer – alles was interessant en nationale geschiedschrijving moest worden overstegen.
Dit verleden stelt ons – de bewoners van het heden – enkele prangende vragen omtrent onze eigen historische en wetenschappelijke cultuur en de onderwerpen die we onderzoeken. Ik ben daarom enorm blij dat ik, na enkele omzwervingen, weer in Leiden terecht ben gekomen; een plek waar de hoeveelheid niet-Europese geschiedenis en kennis over Afrika voldoende stof tot nadenken geeft wat betreft mentale dekolonisatie.