Universiteit Leiden

nl en

Even voorstellen: Thijs Brocades Zaalberg

Sinds 1 september is Thijs Brocades Zaalberg als UD contemporaine militaire geschiedenis verbonden aan het Instituut voor geschiedenis. Tot voor kort werkte hij bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH).

Mijn aanstelling in Leiden dank ik uiteraard mede aan de sterk toegenomen belangstelling onder studenten voor militaire geschiedenis in het algemeen en in koloniale oorlogen in het bijzonder. Dat laatste heeft zeker te maken met de golf van aandacht voor extreem Nederlands militair geweld tijdens de dekolonisatieoorlog. Maar het valt ook te verklaren uit het dominante type oorlogvoering in de koloniën, dat veel parallellen vertoont met insurgency and counter-insurgency tijdens recente conflicten zoals in Afghanistan en Irak.

Toen ik in de late jaren ’90 aan de Rijksuniversiteit Groningen afstudeerde bestond er geen mogelijkheid je te specialiseren in militaire geschiedenis. Tijdens een jaar aan Trinity College Dublin kwam ik enigszins aan mijn trekken, maar aan Nederlandse universiteiten werd gewapend conflict vrijwel overal op astraal internationaal-politiek niveau onderwezen, ver weg van het slagveld en de rauwe beleving van de militair op de grond. Misschien had ik de lange treinrit naar Leiden moeten aanvaarden om daar de colleges van mijn latere NIMH-collega’s Jaap de Moor en Petra Groen bij te wonen, want het Instituut voor Geschiedenis liep in veel opzichten voor op de trend die zou volgen.

Afstuderen deed ik uiteindelijk op de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd, een onderwerp dat mij na aan het hart ligt. Mijn vaders eerste, zeer levendige jeugdherinneringen zijn aan de gewelddadige Bersiap-periode in 1945 op Java, en mijn oma heeft mij hierover en over de Japanse bezetting altijd veel verteld. De dekolonisatie benaderde ik echter vooralsnog niet vanuit militair perspectief, maar vanuit het perspectief van de diplomatieke geschiedenis door mij te richten op de Amerikaanse bemoeienis met het conflict. Mijn scriptie zou uitmonden in een co-auteurschap van het boek American visions of the Netherlands East Indies: US foreign policy and Indonesian Nationalism, 1920-1949.

Pas tijdens mijn promotieonderzoek aan de Universiteit van Amsterdam ging ik mijzelf militair-historicus noemen. In Amsterdam was intussen de Master militaire geschiedenis begonnen, wat tekenend was voor de ontwikkeling van het vakgebied in Nederland. Mijn proefschrift Soldiers and civil power. Supporting or subsituting civil authorities in modern peace operations verscheen in 2006 als handelseditie en kort daarop begon ik als wetenschappelijk medewerker bij het NIMH. Daar schreef ik onder andere aan een boek over de Nederlandse militaire inzet in Irak van 2003 tot 2005, dat later is vertaald als A gentle occupation. Verder stortte ik mij ten tijde van de Nederlandse missie in Uruzgan op het debat over de aard van de missie en de vermeend superieure en ‘typisch Nederlandse’ Dutch approach. Het NIMH gaf me in die tijd ook een unieke kans op een inkijkje in de militaire praktijk door me twee keer als ‘operationeel dagboekschrijver’ in uniform uit te zenden naar Afghanistan.

Via de rode draad in mijn onderzoek, irreguliere oorlogvoering en counter-insurgency in het bijzonder, kwam ik na deze wel zeer contemporaine omzwervingen uiteindelijk weer uit bij mijn ‘oude liefde’, Nederlands-Indië. Ik deed dat onder andere met een bijdrage als redacteur en auteur aan een zeer ambitieus project van het NIMH, een zesdelig overzichtswerk over de Nederlandse militaire geschiedenis. Dit gaf mij de kans me te verdiepen in conflicten als de Atjeh-oorlog en ik kwam zelfs in aanraking met het militair optreden van de VOC en WIC. Zo heb ik mij een breed palet aan militair-historische onderwerpen eigen gemaakt waarmee ik hier in Leiden – in een tijd dat militaire geschiedenis booming is – mijn voordeel hoop te gaan doen. Ik ga mijn halve aanstelling in Leiden combineren met een positie als UHD aan de Faculteit Militaire Wetenschappen van de Nederlandse Defensie Academie in Breda, dus ik zal op twee borden moeten leren schaken. Maar ik verheug me zeer op het college geven en kijk ernaar uit om samen met Ben Schoenmaker en nieuwe collega’s het vak verder te ontwikkelen en nog beter te verankeren binnen het Instituut voor Geschiedenis.  

Deze website maakt gebruik van cookies.  Meer informatie.