Leiden vierde Nederlandse universiteit in QS Ranking
De Universiteit Leiden staat op de 95ste plaats in de QS World University en is daarmee de vierde Nederlandse universiteit in de ranglijst. In 2014 stond Leiden op 75. Een ingrijpend nieuwe meetmethode maakt vergelijking met voorgaande jaren echter moeilijk.
Wereldwijd
QS publiceerde de ranking op 15 september. Het Massachusetts Institute of Technology voert de ranglijst aan, gevolgd door Harvard University op de tweede plaats en de University of Cambridge op plaats drie. In totaal staan er vijf Nederlandse universiteiten in de top 100:
- Universiteit van Amsterdam (55)
- TU Delft (64)
- Universiteit Utrecht (94)
- Universiteit Leiden (95)
- Rijksuniversiteit Groningen (100)
Beoordelingscriteria
De belangrijkste factor in de QS-ranking is de wetenschappelijke reputatie van de universiteit, die goed is voor 40 procent van de eindscore en bepaald wordt door middel van een enquête onder collega-wetenschappers. De overige bepalende factoren zijn:
- citaties (20 procent)
- verhouding staf-studenten (20 procent)
- werkgeversreputatie (10 procent)
- aandeel internationale wetenschappelijke staf (5 procent)
- aandeel internationale studenten (5 procent)
Ranglijst per onderzoeksveld
QS kent afzonderlijke rankings per onderzoeksveld, die alleen gebaseerd zijn op de reputatie bij collegawetenschappers. In het veld Law bezet de Universiteit Leiden sinds jaar en dag de 23e plaats. Op Arts & Humanities staat de Universiteit Leiden dit jaar op plaats 40 en is daarmee de enige Nederlandse universiteit in de top-50. Ook op het gebied Life Sciences & Medicine staat Leiden in de top-100, op plaats 58.
Grote verschuivingen
Dit jaar heeft QS de vijf wetenschapsgebieden waarvan de citaties bepaald worden even zwaar laten meewegen. Tot dan toe werd de weging bepaald door de grootte van het vakgebied. Dit betekent bijvoorbeeld voor Leiden dat de bijdrage van het vakgebied Life Sciences & Medicine daalt van 50 procent naar 20 procent. Over het algemeen betekenen deze veranderingen een daling voor universiteiten met een Medisch Centrum, en een stijging voor universiteiten met veel onderzoek in de sociale wetenschappen, geesteswetenschappen, en technologie en engineering.