Universiteit Leiden

nl en

Research project

Hoven in Holland, 900-1300

In welke mate hebben domaniale structuren de machtsvorming en nederzettingsontwikkeling in en van het gewest Holland bepaald?

Duration
2018 - 2022
Contact
Hans Mol
Funding
Provincie Zuid-Holland
Partners

Provincie Zuid-Holland

Schenkingshandeling door Graaf Dirk II aan het klooster Egmond (10e eeuw)

De centrale vraag van het samenhangende historisch en archeologisch programma is, waarom het Hollandse kustgebied zich in een feodaal raamwerk totaal anders heeft ontwikkeld dan het naburige Midden-Friesland tussen Vlie en Eems – de huidige provincies Friesland en Groningen - dat omstreeks 900 een veel dichtere bewoning kende. Beide streken hadden toen sterke groeikansen met de agrarische ontginning van uitgestrekte veengebieden achter beider vanouds bewoonde kuststroken. In Holland bestond die uit aaneengesloten geestruggen en in Midden-Friesland uit gefragmenteerde terpregio’s. Holland kreeg een sterke landsheer, een dienstbare adel en steden met groeipotentieel en verwierf zo een stevige samenhang die tot expansie leidde, terwijl Midden-Friesland na 1100 verder ging als een serie los met elkaar verbonden autonome landsgemeenten onder leiding van lokale of regionale elites. Kennelijk bepaalde de landschappelijke aard van beider kustzones in sterke mate de mogelijkheden voor de uitbating van bezit en de ontplooiing van macht.

Deze centrale kwestie roept als vanzelf een serie deelvragen op die in afzonderlijke studies beantwoord moeten worden en waarvan de resultaten vervolgens in een meer synthetische benadering op elkaar te betrekken zijn. Daarbij denken wij allereerst aan de fasering en aanpak van de grootschalige agrarische veenontginningen sinds de negende eeuw waarmee het bewoonde en in cultuur gebrachte territorium uiteindelijk vier keer zo groot werd en tegelijk de eenheid daarvan versterkt raakte. Waar, wanneer en door wie werden die ontginningen georganiseerd? Gebeurde dit in hof-verband, in het zogenoemde ‘cope-model’ of in de vrije variant waarbij kolonisten een grote mate van bestuurlijke autonomie werd toegestaan? In welke mate hielden de ontwikkelingen in de diverse delen van Holland gelijke tred met elkaar en met die in Midden-Friesland en het Sticht? Een tweede belangwekkend onderwerp is de vermenigvuldiging van parochiekerken, die, behalve voor de bisschop van Utrecht en de Kerk zelf, juist ook voor de uitoefening van seculiere macht door de graaf van belang zijn geweest: in welke nederzettingen kwamen ze tot stand, door wie werden ze gesticht en begunstigd en in hoeverre wijken de daarin aan te wijzen patronen af van die in aangrenzende gewesten? Ook de door de graaf gestichte kloosters zijn van grote betekenis. Hierin werd immers niet alleen zijn eigen heil en dat van zijn familie verzorgd, maar ook dat van zijn kring van dienstmannen, door wier dochters en zonen zij werden bevolkt. Ten derde is er het thema van de adel in zijn diverse geledingen, die mannen voor de strijdmacht en zijn bestuurs- en rechtsapparaat leverde: waar had deze zijn materiële machtsbasis en hoe was hij in deze vroege periode gelaagd? Ten vierde dient zich de vraag aan naar de ontwikkeling van vroege of pre-stedelijke nederzettingen die in de twaalfde en dertiende eeuw op belangrijke kruisingen van water- en landwegen tot stand kwamen, vaak met grafelijke steun.

Naar onze overtuiging vormde een vijfde deelvraag, namelijk die naar de ontwikkeling van de grafelijke economische en territoriale macht in het kustgebied, de sleutel voor ons begrip van de ontwikkelingen. Welke rol speelde het grootgrondbezit van de grafelijke dynastie in de ontwikkeling van Holland tot een dominant gewest?

Villa Loosduinen uit het kaartboek van het klooster (laat 16de eeuw)

Hoven in Holland als onderwerp van het eerste promotietraject

Al vóór de komst van de Franken in de achtste en negende eeuw bestond in Holland een machtsstructuur, gebaseerd een op grote agrarische bezitscomplexen. Dit werd vermoedelijk door de Franken overgenomen van hun ‘Friese’ voorgangers, tijdelijk aan Vikingheersers in leen gegeven, en vervolgens overgedragen aan de Gerulfingen, ofwel de dynastie van Westfriese, later Hollandse graven. De bezittingen waren gelegen op of nabij de oude strandwallen c.q. de duin- of geestrug van ’s-Gravenzande tot Petten, die gezien kan worden als de ruggengraat van het graafschap Holland. Deze vormde een goed begaanbare ‘snelweg’ waarlangs troepen en goederen vervoerd werden. Dit beeld impliceert een landschappelijke pad-afhankelijkheid die tot in de vroege middeleeuwen terug reikt. De domaniale machtsstructuur week al op dat moment die sterk af van de meer egalitaire verhoudingen op de Friese klei. Het ene Friesland was het andere niet.

Grootgrondbezit nam in Noordwest-Europa sinds de achtste eeuw de vorm aan van ‘hoven’, en wel in de tweeledige opzet, van een centrale, met horig personeel geëxploiteerde grote (vroon-) hoeve en een reeks van daarmee verbonden kleinere hoeven, die elk tegen bepaalde afdrachten door dienstlieden werden gebruikt. In de literatuur is dit hofstelsel uitgebreid bestudeerd voor de Karolingische kernlanden zoals het Rijn- en Maasland, de Ardennen en Noord-Frankrijk. Veel sociaaleconomisch-historici zijn van mening dat het in de Noordelijke Nederlanden geen grote vlucht heeft genomen. Slechts in het rivierengebied, de Achterhoek en Twente zou het in de loop van de tiende en elfde eeuw enige verspreiding hebben gekend. Allerhande archeologische en andere kleine studies van de laatste jaren wijzen echter uit dat tussen de late achtste tot het midden van de elfde eeuw een groot aantal van dergelijke hoven voorkwam langs de Hollandse geestrug, van Vlaardingen tot Texel. Een deel ervan vormde, met zijn al dan niet bijbehorende kapellen en versterkingen kiemcellen van nederzettingen: vrijwel alle Hollandse steden bijvoorbeeld ontstonden naast of bij grafelijke hoven. De meeste Hollandse hoven werden, heel anders dan die in Oost-Nederland, na 1200 snel ontmanteld en getransformeerd tot adellijke bezitscomplexen en domeinen van kloosters. Voor die tijd leverden zij echter een belangrijke bijdrage aan de machtsopbouw van de grafelijke dynastie en daarmee aan de coherentie van het gewest. Met dat al leeftde discussie over de rol van de vroege feodaliteit en de aanwezigheid van domaniale structuren weer op. Grond versus macht, elitevorming en ontginningen vormen in elk geval essentiële elementen voor ons begrip van Hollands eigenheid en van het belang van fysisch-landschappelijke determinanten.

In het onderzoek onderscheiden we vijf fasen:
1. Vroege stichtingen op de geestrug in de achtste, negende en vroege tiende eeuw;
2. Latere stichtingen op de flanken van de geest en de klei-op-veengebieden tot de vroege elfde eeuw;
3. Expansie van het bewoonde gebied vanuit de hoven, met name in (veen)ontginningen;
4. Omvorming van hoven bij pre-stedelijke nederzettingen tot bestuurscentra voor grotere gebieden, sinds de late elfde eeuw;
5. Ontmanteling van het domaniale bezit, met name in de dertiende eeuw.

Aanpak en methode: bezitsreconstructie op kadastrale GIS-fundering, met archiefstudie en toetsing aan archeologische vondstanalyse

Een diepgaande studie naar de omvang, betekenis en ontwikkeling van dit domaniale stelsel voor Holland heeft vanuit een vergelijkend perspectief – we treffen er juist in Midden-Friesland veel minder sporen van aan – de meeste prioriteit. Het is geen eenvoudig onderzoek en zal zeker eisen aan de vaardigheden van de promovendus stellen. Men kan de oorspronkelijke hoven namelijk alleen op het spoor komen door een retrogressieve aanpak, dat is door het reconstrueren van de eenheden op basis van laatmiddeleeuwse bronnen, en deze in te voeren in een historisch GIS van de oudste kadastrale perceelsgegevens. Met de ontwikkeling van die aanpak of Rückschreibungs-methode is sinds de jaren negentig in andere gewesten veel vooruitgang geboekt. Deze aanpak kan verder worden aangescherpt met ruimtelijk-demografische en historisch-geografische modellen van landschapsdynamiek.

Bedoeling is dat de hoven zo goed mogelijk gedateerd en gekarteerd worden om vervolgens in hun landschappelijke en archeologische verband, te worden ontleed met hulp van alle beschikbare kaartlagen (hoogte, bodem, topografie uit diverse perioden, luchtfoto’s etc.).

Afbakening tot Rijnland en Maasland

Het geografische perspectief wordt beperkt tot de voormalige Karolingische graafschappen Rijnland en Maasland. Beide graafschappen hebben hun kern deels in oeverwallen langs respectievelijk de Oude Rijn en de Maasmonding, deels in een reeks parallelle duin- en geestruggen. Maasland (inclusief Schieland en Delfland) was gesitueerd in een klei-op veenlandschap dat zich in elfde en twaalfde eeuw via een krekenstelsel op een veenbodem ontwikkelde. Voor deze gebieden is voldoende materiaal vanuit diverse invalshoeken voorhanden.

Rijk bronnenmateriaal voor grafelijke, kloosterlijke en kerkelijke domeinen in Zuid-Holland

Wat het schriftelijk materiaal betreft zijn er voor dit gebied archiefgegevens beschikbaar in de vorm van grafelijke domeinrekeningen uit de veertiende eeuw. Te denken valt aan de gegevens over onder meer de hoven van Delft, Pijnacker en Rodenrijs. Belangrijk is ook de omstandigheid dat binnen Rijnland en Maasland veel kloosters en kloosterdomeinen aan te wijzen zijn, die in de twaalfde en dertiende eeuw door de grafelijke familie zijn gesticht of begunstigd met delen van voormalige domaniale bezitseenheden. Men kan in dit verband van restdomeinen spreken die als het ware versteend raakten binnen de kloosterlijke bezitscomplexen. Het mooie is dat voor tenminste vijf van deze kloosterlijke instellingen in Zuid-Holland kostbare en fraaie zestiende- of zeventiende-eeuwse kaartboeken bewaard gebleven zijn, waarin het totale bezit door landmeters nauwkeurig is opgemeten en weergegeven. We hebben het dan over de nonnenkloosters Leeuwenhorst, Rijnsburg, Loosduinen, het tertiarissenklooster Maria van ’s-Gravenzande en het Duitse Huis te Utrecht met zijn commanderij c.q. beheerseenheid aan de Hofdijk onder Maasland. Voor nog twee andere grafelijke kloosters, te weten de in Kennemerland gelegen benedictijnenabdij van Egmond en het premonstratenzerinnenklooster Koningsveld onder Delft, die allebei veel goederen in Delfland bezaten, is bovendien in ruime mate schriftelijke documentatie voorhanden over de oorsprong, omvang, ligging en beheer van oorspronkelijk grafelijke goederen. Naast deze kloosters zijn er ook enkele grafelijke, adellijke en bisschoppelijke eigenkerken aan te wijzen met voormalige hof-componenten, zoals die van Noordwijk, Leiden, Valkenburg en Maasland. En dan zijn er nog tal van losse oorkondegegevens,  toponiemen, luchtfoto- en hoogtekaartsporen betreffende voormalige curtes, die – mits in een transparante landschappelijke context gelokaliseerd - het beeld mee zullen bepalen. Met een retrogressieve aanpak worden deze gegevens geprojecteerd op een GIS-kaart van het oudste kadaster van Rijnland en Maasland. Nadere afbakening van geografie en chronologie vindt plaats door systematische toetsing aan archeologische gegevens (vondstmeldingen in Archis).

Nadere conditie: realisering van een 1832 kadaster-GIS voor de Kustzone van Zuid-Holland

De beschikbaarheid van een Historisch GIS voor de regio’s Rijnland en Maasland is een noodzakelijke basisvoorwaarde bij de uitvoering van dit onderzoek. Voor een deel is dit GIS beschikbaar. Zo zijn de binnensteden van Leiden, Den Haag, Delft en Rotterdam ontsloten, en is ook een aanzienlijk deel van de omgevingen van Leiden en Delft raadpleegbaar. De rurale regio’s binnen het afgebakende territorium dienen echter nog te worden verwerkt. Het gaat daarbij om het ‘georefereren’ en vectoriseren van de kadastrale minuutplans en de data-invoer van de perceelgegevens. In totaal omvat het te dekken gebied een kleine 60.000 percelen van het oudste kadaster (1832). Voor de realisering ervan, die binnen een jaar kan plaatsvinden, wordt een apart project aan de Provincie Zuid-Holland ter subsidiëring voorgelegd door de Fryske Akademy. De voorlopige planning is dat met dit project per 1 september 2018 begonnen wordt zodat het op 1 september 2019 is afgerond. Dat is ruim voordat de promovendus het moet gebruiken voor de verwerking van zijn gegevens. De GIS-experts van de Fryske Akademy, die zich op het vervaardigen van het kadaster-GIS toeleggen, kunnen de promovendus de nodige steun bieden bij het lokaliseren, in geëigende GIS-data-structuren vormgeven en visualiseren van zijn of haar basismateriaal.

This website uses cookies.  More information.