Logo Universiteit Leiden.

nl en

Stap 3: Context verduidelijken

Gedrag van een leerling staat niet op zichzelf maar hangt nauw samen met de situatie of de context. De focus op situationele factoren kan meer inzicht geven in wat er voorafging aan het gedrag van de leerling en daarmee geven situationele factoren aanknopingspunten voor verklaringen voor het gedrag van de leerling (stap 4) en voor handelingsalternatieven (stap 5).

Deze video kan niet worden getoond omdat u geen cookies heeft geaccepteerd.

Verlaat onze website om deze video te bekijken.

Opdracht

Als leerkracht (casusinbrenger) probeer je in deze stap meer helderheid te krijgen met betrekking tot de context van de situatie, nog steeds alsof jij de leerling bent (in ik-vorm). Je onderzoekt hiervoor in het gesprek zo breed mogelijk verschillende relevante contextfactoren. Bijvoorbeeld je overweegt welke rol andere leerlingen hadden, de activiteit op dat moment en jijzelf als leerkracht? Aanknopingspunten voor deze situationele factoren kunnen tevens gevonden worden door te zoeken naar uitzonderingen in situaties waarin het gedrag niet of minder aanwezig is. Ook in deze stap geldt dat je niet precies kan weten welke factoren met zekerheid een rol speelden in de situatie. Het gaat er vooral over dat je verschillende contextfactoren overweegt en onderzoekt tijdens het gesprek. Je hoeft dan ook bij deze stap niet continu vanuit de ik-vorm te praten. De ik-vorm is een startpunt om vanuit de positie van de leerling de situatie te bekijken, maar als leerkracht mag je samen met je collega hier ook op reflecteren.

Als ondersteuner help je de casusinbrenger via een onderzoekende houding. Dit doe je door bijvoorbeeld vragen te stellen naar mogelijke factoren die nog onderbelicht blijven. Hiervoor gebruik je de diverse categorieën ondersteunende vragen als handvat om zowel de directe als de bredere context samen helderder te krijgen.

Voorbeeld
Collega: ‘Wat gingen jullie doen?’ 
Leerkracht (nog steeds vanuit leerling): ‘We gingen rekenen. Normaal doen we altijd muziek na de pauze.’ 
Collega: ‘Deed jij totdat jullie gingen rekenen wel goed mee met de les?’ 
Leerkracht: ‘Ja, eigenlijk deed ik heel goed mee tot de pauze.’ 
Collega: ‘Hoe reageerden je klasgenoten?’ 
Leerkracht: ‘Die moesten lachen, waardoor ik nog bozer werd.’ 
Collega: ‘En vertelde de juf waarom jullie gingen rekenen?’ Leerkracht: ‘Die zei niets, alleen maar “Pak je rekenboek.” 
De leerkracht ontdekt: misschien had ik kunnen zeggen dat we eerst gingen rekenen omdat we dit nog niet af hadden, maar daarna muziek zouden gaan doen. 
Collega vraagt door: ‘Speelde er thuis nog iets bij jou? Was er ’s ochtends voor school iets gebeurd?'

Ondersteunende vragen

Wil je de volledige toolkit gebruiken? Meld je dan aan ›› 

Deze website maakt gebruik van cookies.