
Gemeente en Universiteit slaan handen ineen om kinderen met probleemgedrag te helpen
Een Preventief Interventie Team dat kinderen met probleemgedrag onderzoekt en ze traint in sociale vaardigheden, om zo schooluitval en ergere problemen te voorkomen. De Universiteit Leiden en de gemeente Amsterdam passen de aanpak al enkele jaren succesvol toe. De gemeente Leiden stelt nu 500.000 euro beschikbaar om eenzelfde team op te zetten in Leiden.
Voorkomen dat kinderen met moeilijk gedrag meer problemen krijgen en uiteindelijk misschien in de criminaliteit belanden. Dat is het doel van het Preventief Interventie Team (PIT), dat sinds 2011 bestaat. Hierin werken de gemeente Amsterdam en de Universiteit Leiden intensief samen om inmiddels bijna 2.000 kinderen tussen de 6 en 18 jaar die ernstig probleemgedrag vertonen te helpen. De gemeente Leiden wil eenzelfde team opzetten met de Leidse onderzoekers. In de raadsvergadering van 20 juni werd besloten dat er 500.000 euro beschikbaar wordt gesteld, zodat in september 2019 ook enkele scholen in Leiden met een PIT kunnen gaan werken.
Sociale vaardigheden trainen
‘Kinderen die gedragsproblemen vertonen, hebben meestal moeite om goed te functioneren in sociale situaties,’ vertelt Hanna Swaab, hoogleraar Neuropedagogiek en Ontwikkelingsstoornissen aan de Universiteit Leiden. Swaab leidt het PIT samen met de initiatiefnemers in Amsterdam, en zal ook het Leidse PIT gaan opzetten. Van kinderen die bij het PIT komen, wordt een neurocognitief profiel gemaakt: waar liggen hun sterke en zwakke kanten op sociaal gebied, waarom vertonen ze probleemgedrag en welke vaardigheden kunnen ze leren om dat te voorkomen? Aan de hand daarvan maakt een PIT-coach met de ouders, de school en het kind een plan van aanpak om missende vaardigheden te leren.
Wetenschap in de praktijk toepassen én toetsen
Dankzij de samenwerking met de universiteit wordt wetenschappelijke kennis van over de hele wereld toegepast voor deze maatwerkaanpak. ’Een project als het PIT is de droom van elke hulpverlener: we passen de nieuwste wetenschappelijk kennis toe in de praktijk en toetsen die direct door de effecten te onderzoeken,’ zegt Swaab.
Altijd boos
Kinderen komen via hun school bij het PIT terecht als ze als ze bijvoorbeeld moeilijk aan te sturen zijn, vaak de regel overtreden of agressief zijn. ’Zo was er een jongen van twaalf die net begon in de brugklas,’ vertelt Swaab. Hij was vaak boos, schreeuwde tegen docenten en spijbelde. Docenten zeiden dat ze hem niet konden handhaven en dat hij van school moest. Bij het PIT werden zijn neurocognitieve vaardigheden in kaart gebracht. Voor deze screening moeten kinderen bijvoorbeeld kijken naar filmpjes met sociale en emotionele situaties. De reactie van het kind daarop wordt bekeken, net als de reactietijd en de hartslag. Dit geeft informatie over hoe kind met sociale situaties omgaat.
Moeite met emoties herkennen
Uit deze screening bleek dat de twaalfjarige jongen moeite had met het herkennen van sociale signalen, zoals gezichtsuitdrukkingen. ’Alles wat hij zag herkende hij als agressie of woede,’ zegt Swaab. Ook had hij een taalachterstand en kon daardoor zijn emoties niet goed uiten met taal. ’Hij bleek onzeker en angstig, begreep niet wat mensen van hem wilden en mepte bij voorbaat om zich heen. Omdat hij bang was om te falen durfde hij de les niet in.’ Er werd met hem geoefend op het herkennen van emoties. Op school kreeg hij taalles en extra uitleg. Dit hielp. Hij durfde de les weer in en mocht op school blijven. ‘Hij was erg opgelucht. Daarvoor had hij het gevoel dat niemand hem begreep en voelde zich alleen.’
Probleemgedrag neemt sterk af
Het PIT in Amsterdam is erg succesvol. Na een half jaar zijn de gedragsproblemen bij 75 tot 80 procent van de kinderen zo ver afgenomen dat ze niet meer ernstig zijn. Dat betekent dat de aanpak van het PIT beter werkt dan de gangbare behandeling of therapie, die zijn uitgaan van het probleemgedrag, en minder van de onderliggende neurocognitieve processen.
Tekst: Dorine Schenk
Mail de redactie